2 Samuel 13:20 | En haar broeder Absalom zeide tot haar: Is uw broeder Amnon bij u geweest? Nu dan, mijn zuster, zwijg stil, hij is uw broeder; zet uw hart niet op deze zaak. Alzo bleef Thamar en was eenzaam in het huis van haar broeder Absalom. |
2 Samuel 19:28 | Want al mijns vaders huis is niet geweest, dan maar lieden des doods voor mijn heer den koning; nochtans hebt gij uw knecht gezet onder degenen, die aan uw tafel eten; wat heb ik dan meer voor gerechtigheid, en meer te roepen aan den koning? |
2 Samuel 22:12 | En Hij zette duisternis rondom Zich tot tenten, een samenbinding der wateren, wolken des hemels. |
1 Koningen 11:34 | Doch niets van dit koninkrijk zal Ik uit zijn hand nemen; maar Ik stel hem tot een vorst al de dagen zijns levens, om Mijns knechts Davids wil, dien Ik verkoren heb, die Mijn geboden en Mijn inzettingen gehouden heeft. |
Job 7:17 | Wat is de mens, dat Gij hem groot acht, en dat Gij Uw hart op hem zet? |
Job 9:33 | Er is geen scheidsman tussen ons, [die] zijn hand op ons beiden leggen mocht. |
Job 10:20 | Zijn mijn dagen niet weinig? Houd op, zet van mij af, dat ik mij een weinig verkwikke; |
Job 14:13 | Och, of Gij mij in het graf verstaakt, mij verborgt, totdat Uw toorn zich afkeerde; dat Gij mij een bepaling steldet, en mijner gedachtig waart! |
Job 22:24 | Dan zult gij het goud op het stof leggen, en het [goud van] Ofir bij den rotssteen der beken; |
Job 30:1 | Maar nu lachen over mij minderen dan ik van dagen, welker vaderen ik versmaad zou hebben, om bij de honden mijner kudde te stellen. |
Job 38:11 | En zeide: Tot hiertoe zult gij komen, en niet verder, en hier zal hij zich stellen tegen den hoogmoed uwer golven. |
Job 38:36 | Wie heeft de wijsheid in het binnenste gezet? Of wie heeft den zin het verstand gegeven? |
Psalm 3:7 | Ik zal niet vrezen voor tienduizenden des volks, die zich rondom tegen mij zetten. |
Psalm 8:7 | Gij doet hem heersen over de werken Uwer handen; Gij hebt alles onder zijn voeten gezet; |
Psalm 9:21 | O HEERE! jaag hun vreze aan; laat de heidenen weten, [dat] zij mensen zijn. Sela. |
Psalm 12:6 | Om de verwoesting der ellendigen, om het kermen der nooddruftigen, zal Ik nu opstaan, zegt de HEERE; Ik zal in behoudenis zetten, dien hij aanblaast. |
Psalm 13:3 | Hoe lang zal ik raadslagen voornemen in mijn ziel, droefenis in mijn hart bij dag? Hoe lang zal mijn vijand over mij verhoogd zijn? |
Psalm 17:11 | In onzen gang hebben zij ons nu omsingeld, zij zetten hun ogen [op ons] ter aarde nederbukkende. |
Psalm 18:12 | Duisternis zette Hij tot Zijn verberging; rondom Hem was Zijn tent, duisterheid der wateren, wolken des hemels. |
Psalm 21:4 | Want Gij komt hem voor met zegeningen van het goede; op zijn hoofd zet Gij een kroon van fijn goud. |