Psalm 21:7 | Want Gij zet hem [tot] zegeningen in eeuwigheid; Gij vervrolijkt hem door vreugde met Uw aangezicht. |
Psalm 21:10 | Gij zult hen zetten als een vurigen oven ter tijd uws [toornigen] aangezichts; de HEERE zal hen in Zijn toorn verslinden, en het vuur zal hen verteren. |
Psalm 21:13 | Want Gij zult hen zetten tot een wit; met Uw pezen zult Gij het op hun aangezicht toeleggen. |
Psalm 45:17 | In plaats van Uw vaderen zullen Uw zonen zijn; Gij zult hen tot vorsten zetten over de ganse aarde. |
Psalm 48:14 | Zet uw hart op haar vesting; beschouwt onderscheidenlijk haar paleizen, opdat gij het aan het navolgende geslacht vertelt. |
Psalm 62:11 | Vertrouwt niet op onderdrukking, noch op roverij; wordt niet ijdel, als het vermogen overvloedig aanwast, en zet er het hart niet op. |
Psalm 73:18 | Immers zet Gij hen op gladde plaatsen; Gij doet hen vallen in verwoestingen. |
Psalm 73:28 | Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen. |
Psalm 83:12 | Maak hen [en] hun prinsen als Oreb en als Zeeb, en al hun vorsten als Zebah en als Zalmuna; |
Psalm 83:14 | Mijn God! maak hen als een wervel, als stoppelen voor den wind. |
Psalm 84:4 | Zelfs vindt de mus een huis, en de zwaluw een nest voor zich, waar zij haar jongen legt, bij Uw altaren, HEERE der heirscharen, mijn Koning, en mijn God! |
Psalm 84:7 | Als zij door het dal der moerbezienbomen doorgaan, stellen zij Hem tot een fontein; ook zal de regen hen gans rijkelijk overdekken. |
Psalm 88:7 | Gij hebt mij in den ondersten kuil gelegd, in duisternissen, in diepten. |
Psalm 88:9 | Mijn bekenden hebt Gij verre van mij gedaan, Gij hebt mij hun tot een groten gruwel gesteld; ik ben besloten, en kan niet uitkomen. |
Psalm 90:8 | Gij stelt onze ongerechtigheden voor U, onze heimelijke [zonden] in het licht Uws aanschijns. |
Psalm 101:3 | Ik zal geen Belials-stuk voor mijn ogen stellen; ik haat het doen der afvalligen, het zal mij niet aankleven. |
Psalm 104:20 | Gij beschikt de duisternis, en het wordt nacht, in denwelken al het gedierte des wouds uittreedt: |
Psalm 110:1 | Een psalm van David. De HEERE heeft tot mijn Heere gesproken: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gezet zal hebben tot een voetbank Uwer voeten. |
Psalm 132:11 | De HEERE heeft David de waarheid gezworen, waarvan Hij niet wijken zal, [zeggende:] Van de vrucht uws buiks zal Ik op uw troon zetten. |
Psalm 139:5 | Gij bezet mij van achteren en van voren, en Gij zet Uw hand op mij. |