H7934 שָׁכֵן
inhabitant, neighbour, nigh thereunto

Bijbelteksten

Exodus 3:22Maar [elke] vrouw zal van haar naburin, en van de waardin haars huizes, eisen zilveren vaten, en gouden vaten, en klederen; die zult gijlieden op uw zonen, en op uw dochteren leggen, en gij zult Egypte beroven.
Exodus 12:4Maar indien een huis te klein is voor een lam, zo neme hij het en zijn nabuur, de naaste aan zijn huis, naar het getal der zielen, een iegelijk naar dat hij eten kan; gij zult rekening maken naar het lam.
Deuteronomium 1:7Keert u, en vertrekt, en gaat in het gebergte der Amorieten, en tot al hun geburen, in het vlakke veld, op het gebergte, en in de laagte, en in het zuiden, en aan de havens der zee; het land der Kanaanieten, en den Libanon, tot aan die grote rivier, de rivier Frath.
Ruth 4:17En de naburinnen gaven hem een naam, zeggende: Aan Naomi is een zoon geboren; en zij noemden zijn naam Obed; deze is de vader van Isai, Davids vader.
2 Koningen 4:3Toen zeide hij: Ga, eis voor u vaten van buiten, van al uw naburen ledige vaten; maak er niet weinig te hebben.
Psalm 31:12Vanwege al mijn wederpartijders ben ik, ook mijn naburen, grotelijks tot een smaad geworden, en mijn bekenden tot een schrik; die mij op de straten zien, vlieden van mij weg.
Psalm 44:14Gij stelt ons onzen naburen tot smaad, tot spot en schimp dengenen, die rondom ons zijn.
Psalm 79:4Wij zijn onzen naburen een smaadheid geworden; een spot en schimp dien, die rondom ons zijn.
Psalm 79:12En geef onze naburen zevenvoudig weder in hun schoot hun smaad, waarmede zij U, o Heere! gesmaad hebben.
Psalm 80:7Gij hebt ons onzen naburen tot een twist gesteld, en onze vijanden spotten onder zich.
Psalm 89:42Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest.
Spreuken 27:10Verlaat uw vriend, noch den vriend uws vaders niet; en ga ten huize uws broeders niet op den dag van uw tegenspoed. Beter is een gebuur die nabij is, dan een broeder, die verre is.
Jesaja 33:24En geen inwoner zal zeggen: Ik ben ziek, [want] het volk, dat daarin woont, zal vergeving van ongerechtigheid hebben.
Jeremia 6:21Daarom zegt de HEERE alzo: Ziet, Ik zal dit volk allerlei aanstoot stellen; en daaraan zullen zich stoten te zamen vaders en kinderen, de nabuur en zijn metgezel, en zullen omkomen.
Jeremia 12:14Alzo zegt de HEERE: Aangaande al Mijn boze naburen, die Mijn erfenis aanroeren, dewelke Ik Mijn volke Israel erfelijk gegeven heb; ziet, Ik zal hen uit hun land uitrukken, maar het huis van Juda zal Ik uit hunlieder midden uitrukken.
Jeremia 49:10Maar Ik heb Ezau ontbloot, Ik heb zijn verborgene plaatsen ontdekt, dat hij zich niet zal kunnen versteken; zijn zaad is verstoord, ook zijn broeders, en zijn naburen, en hij is er niet [meer].
Jeremia 49:18Gelijk de omkering van Sodom en Gomorra en haar naburen, zal het zijn, zegt de HEERE; niemand zal daar wonen, en geen mensenkind daarin verkeren.
Jeremia 50:40Gelijk God Sodom en Gomorra en haar naburen heeft omgekeerd, spreekt de HEERE, [alzo] zal niemand aldaar wonen, en geen mensenkind in haar verkeren.
Ezechiel 16:26Gij hebt ook gehoereerd met de kinderen van Egypte, uw naburen, die groot van vlees zijn; en gij hebt uw hoererij vermenigvuldigd, om Mij tot toorn te verwekken.
Hosea 10:5De inwoners van Samaria zullen verschrikt zijn over het kalf van Beth-aven; want zijn volk zal over hetzelve treuren, mitsgaders zijn Chemarim (die zich over hetzelve verheugden), over zijn heerlijkheid, omdat zij van hetzelve is weggevaren.

Mede mogelijk dankzij

KlussenKlussen