Exodus 4:6 | En de HEERE zeide verder tot hem: Steek nu uw hand in uw boezem. En hij stak zijn hand in zijn boezem; daarna trok hij ze uit, en ziet, zijn hand was melaats, [wit] als sneeuw. |
Numeri 12:10 | En de wolk week van boven de tent; en ziet, Mirjam was melaats, [wit] als de sneeuw. En Aaron zag Mirjam aan, en ziet, zij was melaats. |
2 Samuel 23:20 | Voorts Benaja, de zoon van Jojada, de zoon van een dapperen man, groot van daden, van Kabzeel; die sloeg twee sterke leeuwen van Moab; ook ging hij af, en sloeg een leeuw in het midden van een kuil in den sneeuwtijd. |
2 Koningen 5:27 | Daarom zal u de melaatsheid van Naaman aankleven, en uw zaad in eeuwigheid! Toen ging hij uit van voor zijn aangezicht, melaats, [wit] als de sneeuw. |
1 Kronieken 11:22 | Benaja, de zoon van Jojada, de zoon eens dapperen mans van Kabzeel, was groot van daden; hij versloeg twee sterke leeuwen van Moab; ook ging hij af, en versloeg een leeuw in het midden des kuils, in den sneeuwtijd. |
Job 6:16 | Die verdonkerd zijn van het ijs, [en] in dewelke de sneeuw zich verbergt. |
Job 24:19 | De droogte mitsgaders de hitte nemen de sneeuwwateren weg; [alzo] het graf [dergenen, die] gezondigd hebben. |
Job 37:6 | Want Hij zegt tot de sneeuw: Wees op de aarde; en [tot] den plasregens des regens; dan is er de plasregen Zijner sterke regenen. |
Job 38:22 | Zijt gij gekomen tot de schatkameren der sneeuw, en hebt gij de schatkameren des hagels gezien? |
Psalm 51:9 | Ontzondig mij met hysop, en ik zal rein zijn; was mij, en ik zal witter zijn dan sneeuw. |
Psalm 147:16 | Hij geeft sneeuw als wol; Hij strooit den rijm als as. |
Psalm 148:8 | Vuur en hagel, sneeuw en damp; gij stormwind, die Zijn woord doet! |
Spreuken 25:13 | Een trouw gezant is dengenen, die hem zenden, als de koude der sneeuw ten dage des oogstes; want hij verkwikt zijns heren ziel. |
Spreuken 26:1 | Gelijk de sneeuw in den zomer, en gelijk de regen in den oogst, alzo past den zot de eer niet. |
Spreuken 31:21 | [Lamed.] Zij vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele klederen gekleed. |
Jesaja 1:18 | Komt dan, en laat ons samen rechten, zegt de HEERE; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als [witte] wol. |
Jesaja 55:10 | Want gelijk de regen en de sneeuw van den hemel nederdaalt, en derwaarts niet wederkeert; maar doorvochtigt de aarde, en maakt, dat zij voortbrenge en uitspruite, en zaad geve den zaaier, en brood den eter; |
Jeremia 18:14 | Zal men ook om een rotssteen des velds verlaten de sneeuw van Libanon? Zullen ook de vreemde, koude, vlietende wateren verlaten worden? |
Klaagliederen 4:7 | [Zain.] Haar bijzondersten waren reiner dan de sneeuw, zij waren witter dan melk; zij waren roder van lichaam dan robijnen, gladder dan een saffier. |