Leviticus 24:11 | Toen lasterde de zoon der Israelietische vrouw uitdrukkelijk den NAAM, en vloekte; daarom brachten zij hem tot Mozes; de naam nu zijner moeder was Selomith, de dochter van Dibri, van den stam Dan. |
1 Kronieken 3:19 | De kinderen van Pedaja nu waren Zerubbabel en Simei; en de kinderen van Zerubbabel waren Mesullam en Hananja; en Selomith was hunlieder zuster; |
1 Kronieken 23:18 | Van de kinderen van Jizhar was Selomith het hoofd. |
1 Kronieken 26:28 | Ook alles, wat Samuel, de ziener, geheiligd had, en Saul, de zoon van Kis, en Abner, de zoon van Ner, en Joab, de zoon van Zeruja; al wat [iemand] geheiligd had, was onder de hand van Selomith en zijn broederen. |
2 Kronieken 11:20 | En na haar nam hij Maacha, de dochter van Absalom; deze baarde hem Abia, en Attai, en Ziza, en Selomith. |
Ezra 8:10 | En van de kinderen van Selomith, de zoon van Josifja; en met hem honderd en zestig manspersonen. |