Genesis 8:2 | Ook werden de fonteinen des afgronds, en de sluizen des hemels gesloten, en de plasregen van den hemel werd opgehouden. |
Genesis 9:2 | En uw vrees, en uw verschrikking zij over al het gedierte der aarde, en over al het gevogelte des hemels; in al wat zich op den aardbodem roert, en in alle vissen der zee; zij zijn in uw hand overgegeven. |
Genesis 11:4 | En zij zeiden: Kom aan, laat ons voor ons een stad bouwen, en een toren, welks opperste in den hemel zij, en laat ons een naam voor ons maken, opdat wij niet misschien over de ganse aarde verstrooid worden! |
Genesis 14:19 | En hij zegende hem, en zeide: Gezegend zij Abram Gode, de Allerhoogste, Die hemel en aarde bezit! |
Genesis 14:22 | Doch Abram zeide tot den koning van Sodom: Ik heb mijn hand opgeheven tot den HEERE, den allerhoogsten God, Die hemel en aarde bezit; |
Genesis 15:5 | Toen leidde Hij hem uit naar buiten, en zeide: Zie nu op naar den hemel, en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zeide tot hem: Zo zal uw zaad zijn! |
Genesis 19:24 | Toen deed de HEERE zwavel en vuur over Sodom en Gomorra regenen, van den HEERE uit den hemel. |
Genesis 21:17 | En God hoorde de stem van den jongen; en de Engel Gods riep Hagar toe uit den hemel, en zeide tot haar: Wat is u, Hagar? Vrees niet; want God heeft naar des jongens stem gehoord, ter plaatse, waar hij is. |
Genesis 22:11 | Maar de Engel des HEEREN riep tot hem van den hemel, en zeide: Abraham, Abraham! En hij zeide: Zie, [hier] ben ik! |
Genesis 22:15 | Toen riep de Engel des HEEREN tot Abraham ten tweeden male van den hemel; |
Genesis 22:17 | Voorzeker zal Ik u grotelijks zegenen, en uw zaad zeer vermenigvuldigen, als de sterren des hemels, en als het zand, dat aan den oever der zee is; en uw zaad zal de poort zijner vijanden erfelijk bezitten. |
Genesis 24:3 | Opdat ik u doe zweren bij den HEERE, den God des hemels, en den God der aarde, dat gij voor mijn zoon geen vrouw nemen zult van de dochteren der Kanaanieten, in het midden van welke ik woon; |
Genesis 24:7 | De HEERE, de God des hemels, Die mij uit mijns vaders huis en uit het land mijner maagschap genomen heeft, en Die tot mij gesproken heeft, en Die mij gezworen heeft, zeggende: Aan uw zaad zal Ik dit land geven! Die Zelf zal Zijn Engel voor uw aangezicht zenden, dat gij voor mijn zoon van daar een vrouw neemt. |
Genesis 26:4 | En Ik zal uw zaad vermenigvuldigen, als de sterren des hemels, en zal aan uw zaad al deze landen geven; en in uw zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, |
Genesis 27:28 | Zo geve u dan God van den dauw des hemels, en de vettigheid der aarde, en menigte van tarwe en most. |
Genesis 27:39 | Toen antwoordde zijn vader Izak en zeide tot hem: Zie, de vettigheden der aarde zullen uw woningen zijn, en van den dauw des hemels van boven af [zult gij gezegend zijn]. |
Genesis 28:12 | En hij droomde; en ziet, een ladder was gesteld op de aarde, welker opperste aan den hemel raakte; en ziet, de engelen Gods klommen daarbij op en neder. |
Genesis 28:17 | En hij vreesde, en zeide: Hoe vreselijk is deze plaats! Dit is niet dan een huis Gods, en dit is de poort des hemels! |
Genesis 49:25 | Van uws vaders God, Die u zal helpen, en van den Almachtige, Die u zal zegenen, met zegeningen des hemels van boven, met zegeningen des afgronds, die daaronder ligt, met zegeningen der borsten en der baarmoeder! |
Exodus 9:8 | Toen zeide de HEERE tot Mozes en tot Aaron: Neemt gijlieden uw vuisten vol as uit den oven; en Mozes strooie die naar den hemel voor de ogen van Farao. |