2 Koningen 23:19 | Daartoe nam Josia ook weg al de huizen der hoogten, die in de steden van Samaria waren, die de koningen van Israel gemaakt hadden, om [den HEERE] tot toorn te verwekken; en hij deed dezelve naar al de daden, die hij te Beth-el gedaan had. |
2 Kronieken 18:2 | En ten einde van [enige] jaren toog hij af tot Achab naar Samaria; en Achab slachtte schapen en runderen voor hem in menigte, en voor het volk, dat met hem was; en hij porde hem aan, om op te trekken naar Ramoth in Gilead. |
2 Kronieken 18:9 | De koning van Israel nu en Josafat, de koning van Juda, zaten elk op zijn troon, bekleed met [hun] klederen, en zij zaten op het plein, aan de deur der poort van Samaria; en al de profeten profeteerden in hun tegenwoordigheid. |
2 Kronieken 22:9 | Daarna zocht hij Ahazia, en zij kregen hem (want hij was verstoken in Samaria), en zij brachten hem tot Jehu, en zij doodden hem, en begroeven hem; want zij zeiden: Hij is de zoon van Josafat, die den HEERE met zijn ganse hart gezocht heeft. Zo had het huis van Ahazia niemand, die kracht behield tot het koninkrijk. |
2 Kronieken 25:13 | Maar de mannen der benden, die Amazia had doen wederkeren, dat zij met hem in den strijd niet zouden trekken, die deden een inval in de steden van Juda, van Samaria af tot Beth-horon toe, en sloegen van hen drie duizend, en roofden veel roofs. |
2 Kronieken 25:24 | Daartoe [nam] hij al het goud, en het zilver, en al de vaten, die in het huis Gods gevonden werden, bij Obed-edom, en de schatten van het huis des konings, mitsgaders gijzelaars, en hij keerde weder naar Samaria. |
2 Kronieken 28:8 | En de kinderen Israels voerden van hun broederen gevankelijk weg tweehonderd duizend, vrouwen, zonen en dochteren, en plunderden ook veel roofs van hen; en zij brachten den roof te Samaria. |
2 Kronieken 28:9 | Aldaar nu was een profeet des HEEREN, wiens naam was Oded; die ging uit, het heir tegen, dat naar Samaria kwam, en zeide tot hen: Ziet, door de grimmigheid des HEEREN, des Gods uwer vaderen, over Juda, heeft Hij hen in uw hand gegeven, en gij hebt hen doodgeslagen in toornigheid, [die] tot aan den hemel raakt. |
2 Kronieken 28:15 | De mannen nu, die met namen uitgedrukt zijn, maakten zich op, en grepen de gevangenen, en kleedden van den roof al hun naakten; en zij kleedden hen, en schoeiden hen, en spijsden hen, en drenkten hen, en zalfden hen, en voerden ze op ezelen, allen die zwak waren, en brachten hen te Jericho, de Palmstad, bij hun broederen; daarna keerden zij weder naar Samaria. |
Nehemia 4:2 | En sprak in de tegenwoordigheid zijner broederen en van het heir van Samaria, en zeide: Wat doen deze amechtige Joden? Zal men hen laten geworden? Zullen zij offeren? Zullen zij het in een dag voleinden? Zullen zij de steentjes uit de stofhopen levend maken, daar zij verbrand zijn? |
Jesaja 7:9 | Ondertussen zal Samaria Efraims hoofd zijn, en de zoon van Remalia het hoofd van Samaria. Indien gijlieden niet gelooft, zekerlijk, gij zult niet bevestigd worden. |
Jesaja 8:4 | Want eer dat knechtje zal kunnen roepen: Mijn vader! of, mijn moeder! zal men den rijkdom van Damaskus, en den buit van Samaria dragen voor het aangezicht van den koning van Assur. |
Jesaja 9:8 | En al dit volk zal het gewaar worden, Efraim en de inwoner van Samaria; in hoogmoed en grootsheid des harten, zeggende: |
Jesaja 10:9 | Is niet Kalno gelijk Karchemis? Is Hamath niet gelijk Arfad? Is niet Samaria gelijk Damaskus? |
Jesaja 10:10 | Gelijk als mijn hand gevonden heeft de koninkrijken der afgoden, ofschoon hun gesneden beelden beter zijn, dan [die] van Jeruzalem, en dan [die] van Samaria; |
Jesaja 10:11 | Gelijk als ik gedaan heb aan Samaria en aan haar afgoden, zou ik alzo niet kunnen doen aan Jeruzalem en aan haar afgoden? |
Jesaja 36:19 | Waar zijn de goden van Hamath en Arpad? Waar zijn de goden van Sefarvaim? Hebben zij ook Samaria van mijn hand gered? |
Jeremia 23:13 | Ik heb wel ongerijmdheid gezien in de profeten van Samaria, [die] door Baal, profeteerden, en Mijn volk Israel verleidden. |
Jeremia 31:5 | Gij zult weder wijngaarden planten op de bergen van Samaria; de planters zullen planten, en de vrucht genieten. |
Jeremia 41:5 | Zo kwamen er lieden van Sichem, van Silo, en van Samaria, tachtig man, hebbende den baard afgeschoren, en de klederen gescheurd, en zichzelven gesneden; en spijsoffer en wierook waren in hun hand, om ten huize des HEEREN te brengen. |