H8127 שֵׁן
crag, forefront, ivory, sharp, tand, tanden
Genesis 49:12 | Hij is roodachtig van ogen door den wijn, en wit van tanden door de melk. |
Exodus 21:24 | Oog voor oog, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet. |
Exodus 21:27 | En indien hij een tand van zijn dienstknecht, of een tand van zijn dienstmaagd uitslaat, zo zal hij hem vrijlaten voor zijn tand. |
Leviticus 24:20 | Breuk voor breuk, oog voor oog, tand voor tand; gelijk als hij een gebrek een mens zal aangebracht hebben, zo zal ook hem aangebracht worden. |
Numeri 11:33 | Dat vlees was nog tussen hun tanden, eer het gekauwd was, zo ontstak de toorn des HEEREN tegen het volk, en de HEERE sloeg het volk met een zeer grote plaag. |
Deuteronomium 19:21 | En uw oog zal niet verschonen; ziel om ziel, oog om oog, tand om tand, hand om hand, voet om voet. |
Deuteronomium 32:24 | Uitgeteerd zullen zij zijn van honger, opgegeten van den karbonkel en bitter verderf; en Ik zal de tanden der beesten onder hen schikken, met vurig venijn van slangen des stofs. |
1 Samuel 2:13 | Want de wijze dier priesters met het volk was, dat, [wanneer] iemand een offerande offerde, des priesters jongen kwam, terwijl het vlees kookte, met een drietandigen krauwel in zijn hand; |
1 Samuel 14:4 | Er was nu tussen de doortochten, waar Jonathan zocht door te gaan tot der Filistijnen bezetting, een scherpte van een steenklip aan deze zijde, en een scherpte van een steenklip aan gene zijde; en de naam der ene was Bozes, en de naam der andere Sene. |
1 Samuel 14:5 | De ene tand was gelegen tegen het noorden, tegenover Michmas, en de andere tegen het zuiden, tegenover Geba. |
1 Koningen 10:18 | Nog maakte de koning een groten elpenbenen troon, en hij overtoog denzelven met dicht goud. |
1 Koningen 22:39 | Het overige nu der geschiedenissen van Achab, en al wat hij gedaan heeft, en het elpenbenen huis, dat hij gebouwd heeft, en al de steden, die hij gebouwd heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israel? |
2 Kronieken 9:17 | Nog maakte de koning een groten elpenbenen troon, en hij overtoog denzelven met louter goud. |
Job 4:10 | De brulling des leeuws, en de stem des fellen leeuws, en de tanden der jonge leeuwen worden verbroken. |
Job 13:14 | Waarom zou ik mijn vlees in mijn tanden nemen, en mijn ziel in mijn hand stellen? |
Job 16:9 | Zijn toorn verscheurt, en Hij haat mij; Hij knerst over mij met Zijn tanden; mijn wederpartijder scherpt zijn ogen tegen mij. |
Job 19:20 | Mijn gebeente kleeft aan mijn huid en aan mijn vlees; en ik ben ontkomen met de huid mijner tanden. |
Job 29:17 | En ik verbrak de baktanden des verkeerden, en wierp den roof uit zijn tanden. |
Job 39:31 | Hij woont en vernacht in de steenrots, op de scherpte der steenrots en der vaste plaats. |
Job 41:5 | Wie zou de deuren zijns aangezichts opendoen? Rondom zijn tanden is verschrikking. |