H8147 שְׁנַיִם
both, two, twelve +, twelfth +,

Bijbelteksten

Ezra 2:60De kinderen van Delaja, de kinderen van Tobia, de kinderen van Nekoda, zeshonderd twee en vijftig.
Ezra 8:24Toen scheidde ik twaalf uit van de oversten der priesteren: Serebja, Hasabja, en tien van hun broederen met hen.
Ezra 8:27En twintig gouden bekers, tot duizend drachmen; en twee vaten van blinkend goed koper, begeerlijk als goud.
Ezra 8:31Alzo verreisden wij van de rivier Ahava, op den twaalfden der eerste maand, om te gaan naar Jeruzalem; en de hand onzes Gods was over ons, en redde ons van de hand des vijands, en desgenen, die [ons] lagen legde op den weg.
Ezra 8:35[En] de weggevoerden, die uit de gevangenis gekomen waren, offerden den God Israels brandofferen; twaalf varren voor gans Israel, zes en negentig rammen, zeven en zeventig lammeren, twaalf bokken ten zondoffer; alles ten brandoffer den HEERE.
Ezra 10:13Maar des volks is veel, en het is een tijd van plasregen, dat men hier buiten niet staan kan; en het is geen werk van een dag noch van twee; want velen onzer hebben overtreden in deze zaak.
Nehemia 5:14Ook van dien dag af, dat hij mij bevolen heeft hun landvoogd te zijn in het land Juda, van het twintigste jaar af, tot het twee en dertigste jaar van den koning Arthahsasta, zijnde twaalf jaren, heb ik, met mijn broederen, het brood des landvoogds niet gegeten.
Nehemia 6:15De muur nu werd volbracht, op den vijf en twintigsten van Elul, in twee en vijftig dagen.
Nehemia 7:8De kinderen van Parhos waren twee duizend, honderd twee en zeventig;
Nehemia 7:9De kinderen van Sefatja, driehonderd twee en zeventig;
Nehemia 7:10De kinderen van Arach, zeshonderd twee en vijftig;
Nehemia 7:17De kinderen van Azgad, twee duizend, driehonderd twee en twintig;
Nehemia 7:24De kinderen van Harif, honderd [en] twaalf;
Nehemia 7:28De mannen van Beth-azmaveth, twee en veertig;
Nehemia 7:31De mannen van Michmas, honderd twee en twintig;
Nehemia 7:33De mannen van het andere Nebo, twee en vijftig;
Nehemia 7:40De kinderen van Immer, duizend twee en vijftig;
Nehemia 7:60Al de Nethinim, en de kinderen der knechten van Salomo, waren driehonderd twee en negentig.
Nehemia 7:62De kinderen van Delaja, de kinderen van Tobia, de kinderen van Nekoda, zeshonderd twee en veertig.
Nehemia 7:71En [anderen] van de hoofden der vaderen gaven tot den schat des werks, aan goud, twintig duizend drachmen, en aan zilver, twee duizend en tweehonderd ponden.

Mede mogelijk dankzij

StudieboekenStudieboeken