H8193 שָׂפָה
rand, lip, bank, taal,

Bijbelteksten

Spreuken 20:15Goud is er, en menigte van robijnen; maar de lippen de wetenschap zijn een kostelijk kleinood.
Spreuken 20:19Die [als] een achterklapper wandelt, openbaart het heimelijke; vermeng u dan niet met hem, die met zijn lippen verlokt.
Spreuken 22:11Die de reinheid des harten liefheeft, wiens lippen aangenaam zijn, diens vriend is de koning.
Spreuken 22:18Want het is liefelijk, als gij die in uw binnenste bewaart; zij zullen samen op uw lippen gepast worden.
Spreuken 23:16En mijn nieren zullen van vreugde opspringen, als uw lippen billijkheden spreken zullen.
Spreuken 24:2Want hun hart bedenkt verwoesting, en hun lippen spreken moeite.
Spreuken 24:26Men zal de lippen kussen desgenen, die rechte woorden antwoordt.
Spreuken 24:28Wees niet zonder oorzaak getuige tegen uw naaste; want zoudt gij verleiden met uw lip?
Spreuken 26:23Brandende lippen, en een boos hart, zijn [als] een potscherf met schuim van zilver overtogen.
Spreuken 26:24Die haat draagt, gelaat zich vreemd met zijn lippen; maar in zijn binnenste stelt hij bedrog aan.
Spreuken 27:2Laat u een vreemde prijzen, en niet uw mond; een onbekende, en niet uw lippen.
Prediker 10:12De woorden van een wijzen mond zijn aangenaam; maar de lippen van een zot verslinden hemzelve.
Hooglied 4:3Uw lippen zijn als een scharlaken snoer, en uw spraak is liefelijk; de slaap uws hoofds is als een stuk van een granaatappel tussen uw vlechten.
Hooglied 4:11Uw lippen, o bruid! druppen van honigzeem; honig en melk is onder uw tong, en de reuk uwer klederen is als de reuk van Libanon.
Hooglied 5:13Zijn wangen zijn als een bed van specerijen, [als] welriekende torentjes; Zijn lippen zijn [als] lelien, druppende van vloeiende mirre.
Hooglied 7:9En uw gehemelte als goede wijn, die recht tot mijn Beminde gaat, doende de lippen der slapenden spreken.
Jesaja 6:5Toen zeide ik: Wee mij, want ik verga! dewijl ik een man van onreine lippen ben, en ik woon in het midden eens volks, dat onrein van lippen is; want mijn ogen hebben den Koning, den HEERE der heirscharen gezien.
Jesaja 6:7En hij roerde mijn mond daarmede aan, en zeide: Zie, deze heeft uw lippen aangeroerd; alzo is uw misdaad [van u] geweken, en uw zonde is verzoend.
Jesaja 11:4Maar Hij zal de armen met gerechtigheid richten, en de zachtmoedigen des lands met rechtmatigheid bestraffen; doch Hij zal de aarde slaan met de roede Zijns monds, en met den adem Zijner lippen zal Hij den goddeloze doden.
Jesaja 19:18Te dien dage zullen er vijf steden in Egypteland zijn, sprekende de spraak van Kanaan, en zwerende den HEERE der heirscharen; een zal genoemd zijn een stad der verstoring.

Mede mogelijk dankzij

Doneer Aantekeningen bij de Bijbel