Genesis 1:31 | En God zag al wat Hij gemaakt had, en ziet, het was zeer goed. Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de zesde dag. |
Genesis 30:19 | En Lea werd wederom bevrucht, en zij baarde Jakob den zesden zoon. |
Exodus 16:5 | En het zal geschieden op den zesden dag, dat zij bereiden zullen hetgeen zij ingebracht zullen hebben; dat zal dubbel zijn boven hetgeen zij dagelijks zullen verzamelen. |
Exodus 16:22 | En het geschiedde op den zesden dag, dat zij dubbel brood verzamelden, twee gomers voor een; en al de oversten der vergadering kwamen en verkondigden het aan Mozes. |
Exodus 16:29 | Ziet, omdat de HEERE ulieden den sabbat gegeven heeft, daarom geeft Hij u aan den zesden dag voor twee dagen brood; een ieder blijve in zijn plaats! dat niemand uit zijn plaats ga op den zevenden dag! |
Exodus 26:9 | En gij zult vijf dezer gordijnen aan elkander bijzonder voegen, en zes dezer gordijnen bijzonder; en de zesde dezer gordijnen zult gij dubbel maken, recht voorop de tent. |
Leviticus 25:21 | Zo zal Ik Mijn zegen gebieden over u in het zesde jaar, dat het de inkomst voor drie jaren zal voortbrengen. |
Numeri 7:42 | Op den zesden dag [offerde] de overste der kinderen van Gad, Eljasaf, den zoon van Dehuel. |
Numeri 29:29 | Daarna op den zesden dag: acht varren, twee rammen, veertien volkomen eenjarige lammeren; |
Jozua 19:32 | Het zesde lot ging uit voor de kinderen van Nafthali, voor de kinderen van Nafthali, naar hun huisgezinnen. |
2 Samuel 3:5 | En de zesde, Jithream, van Egla, Davids huisvrouw. Dezen zijn David geboren te Hebron. |
1 Kronieken 2:15 | Ozem, den zesde, David, den zevende. |
1 Kronieken 3:3 | De vijfde Sefatja, van Abital; de zesde Jithream, van zijn huisvrouw Egla. |
1 Kronieken 12:11 | Attai de zesde; Eliel de zevende; |
1 Kronieken 24:9 | Het vijfde voor Malchia, het zesde voor Mijamin, |
1 Kronieken 25:13 | Het zesde voor Bukkia; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. |
1 Kronieken 26:3 | Elam de vijfde, Johanan de zesde, Eljoenai de zevende. |
1 Kronieken 26:5 | Ammiel de zesde, Issaschar de zevende, Peullethai de achtste; want God had hem gezegend. |
1 Kronieken 27:9 | De zesde, in de zesde maand, was Ira, de zoon van Ikkes, de Thekoiet; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. |
Nehemia 3:30 | Na hem verbeterden Hananja, de zoon van Selemja, en Hanun, de zoon van Zalaf, de zesde, een andere maat. Na hem verbeterde Mesullam, de zoon van Berechja, tegenover zijn kamer. |