H8582 תָּעָה
astray, seduced, stagger, err, wander,

Bijbelteksten

Genesis 20:13En het is geschied, als God mij uit mijns vaders huis deed dwalen, zo sprak ik tot haar: Dit zij uw weldadigheid, die gij bij mij doen zult; aan alle plaatsen waar wij komen zullen, zeg van mij: Hij is mijn broeder!
Genesis 21:14Toen stond Abraham des morgens vroeg op, en nam brood, en een fles water, en gaf ze aan Hagar, die leggende op haar schouder; ook [gaf hij haar] het kind, en zond haar weg. En zij ging voort, en dwaalde in de woestijn Ber-seba.
Genesis 37:15En een man vond hem (want ziet, hij was dwalende in het veld); zo vraagde hem deze man, zeggende: Wat zoekt gij?
Exodus 23:4Wanneer gij uws vijands os, of zijn dwalenden ezel, ontmoet, gij zult hem denzelven ganselijk wederbrengen.
2 Koningen 21:9Maar zij hoorden niet; want Manasse deed hen dwalen, dat zij erger deden dan de heidenen, die de HEERE voor het aangezicht der kinderen Israels verdelgd had.
2 Kronieken 33:9Zo deed Manasse Juda en de inwoners te Jeruzalem dwalen, dat zij erger deden dan de heidenen, die de HEERE voor het aangezicht der kinderen Israels verdelgd had.
Job 12:24Hij neemt het hart van de hoofden des volks der aarde weg, en doet hen dwalen in het woeste, waar geen weg is.
Job 12:25Zij tasten in de duisternis, waar geen licht is; en Hij doet hen dwalen, als een dronkaard.
Job 15:31Hij betrouwe niet op ijdelheid, [waardoor] hij verleid wordt; want ijdelheid zal zijn vergelding wezen.
Job 39:3Wie bereidt de raaf haar kost, als haar jongen tot God schreeuwen, [als] zij dwalen, omdat er geen eten is?
Psalm 58:4De goddelozen zijn vervreemd van de baarmoeder aan; de leugensprekers dolen van [moeders] buik aan.
Psalm 95:10Veertig jaren heb Ik verdriet gehad aan [dit] geslacht, en heb gezegd: Zij zijn een volk, dwalende van hart, en zij kennen Mijn wegen niet.
Psalm 107:4Die in de woestijn dwaalden, in een weg der wildernis, die geen stad ter woning vonden;
Psalm 107:40Hij stort verachting uit over de prinsen, en doet hen dwalen in het woeste, waar geen weg is.
Psalm 119:110De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen.
Psalm 119:176Ik heb gedwaald als een verloren schaap; zoek Uw knecht, want Uw geboden heb ik niet vergeten.
Spreuken 7:25Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaalt niet op haar paden.
Spreuken 10:17Het pad tot het leven is desgenen die de tucht bewaart; maar die de bestraffing verlaat, doet dwalen.
Spreuken 12:26De rechtvaardige is voortreffelijker dan zijn naaste; maar de weg der goddelozen doet hen dwalen.
Spreuken 14:22Dwalen zij niet, die kwaad stichten? Maar weldadigheid en trouw is voor degenen, die goed stichten.

Mede mogelijk dankzij

StudieboekenStudieboeken