H8646 תֶּרַח
Tahath, Tarah, Terah

Bijbelteksten

Genesis 11:24En Nahor leefde negen en twintig jaren, en gewon Terah.
Genesis 11:25En Nahor leefde, nadat hij Terah gewonnen had, honderd en negentien jaren; en hij gewon zonen en dochteren.
Genesis 11:26En Terah leefde zeventig jaren, en gewon Abram, Nahor en Haran.
Genesis 11:27En deze zijn de geboorten van Terah: Terah gewon Abram, Nahor en Haran; en Haran gewon Lot.
Genesis 11:28En Haran stierf voor het aangezicht zijns vaders Terah, in het land zijner geboorte, in Ur der Chaldeen.
Genesis 11:31En Terah nam Abram, zijn zoon, en Lot, Harans zoon, zijns zoons zoon, en Sarai, zijn schoondochter, de huisvrouw van zijn zoon Abram, en zij togen met hen uit Ur der Chaldeen, om te gaan naar het land Kanaan; en zij kwamen tot Haran, en woonden aldaar.
Genesis 11:32En de dagen van Terah waren tweehonderd en vijf jaren, en Terah stierf te Haran.
Numeri 33:27En zij verreisden van Tachath, en legerden zich in Tharah.
Numeri 33:28En zij verreisden van Tharah, en legerden zich in Mithka.
Jozua 24:2Toen zeide Jozua tot het ganse volk: Alzo zegt de HEERE, de God Israels: Over gene zijde der rivier hebben uw vaders van ouds gewoond, [namelijk] Terah, de vader van Abraham, en de vader van Nahor; en zij hebben andere goden gediend.
1 Kronieken 1:26Serug, Nahor, Terah,

Mede mogelijk dankzij

Doneer Aantekeningen bij de Bijbel