1 Kronieken 9:9 | En hun broederen naar hun geslachten, negen honderd zes en vijftig; al deze mannen waren hoofden der vaderen in de huizen hunner vaderen. |
1 Kronieken 24:16 | Het negentiende voor Petahja, het twintigste voor Jehezkel, |
1 Kronieken 25:26 | Het negentiende voor Mallothi; zijn zonen en zijn broederen; twaalf. |
2 Kronieken 16:12 | Asa nu werd, in het negen en dertigste jaar van zijn koninkrijk, krank aan zijn voeten; tot op het hoogste toe was zijn krankheid; daartoe ook zocht hij den HEERE niet in zijn krankheid, maar de medicijnmeesters. |
2 Kronieken 25:1 | Amazia, vijf en twintig jaren oud zijnde, werd koning, en regeerde negen en twintig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Joaddan, van Jeruzalem. |
2 Kronieken 29:1 | Jehizkia werd koning, vijf en twintig jaren oud zijnde, en regeerde negen en twintig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Abia, een dochter van Zacharia. |
Ezra 1:9 | En dit is hun getal: dertig gouden bekkens, duizend zilveren bekkens, negen en twintig messen; |
Ezra 2:8 | De kinderen van Zatthu, negenhonderd vijf en veertig. |
Ezra 2:36 | De priesters. De kinderen van Jedaja, van het huis van Jesua, negenhonderd drie en zeventig. |
Ezra 2:42 | De kinderen der poortiers. De kinderen van Sallum, de kinderen van Ater, de kinderen van Talmon, de kinderen van Akkub, de kinderen van Hatita, de kinderen van Sobai; deze allen waren honderd negen en dertig. |
Nehemia 7:38 | De kinderen van Senaa, drie duizend, negenhonderd en dertig; |
Nehemia 7:39 | De priesters: de kinderen van Jedaja, van het huis van Jesua, negenhonderd drie en zeventig; |
Nehemia 11:1 | Voorts woonden de oversten des volks te Jeruzalem; maar het overige des volks wierpen loten, om uit tien een uit te brengen, die in de heilige stad Jeruzalem zou wonen, en negen delen in de [andere] steden. |
Nehemia 11:8 | En na hem Gabbai, Sallai; negenhonderd acht en twintig. |
Jeremia 39:2 | In het elfde jaar van Zedekia, in de vierde maand, op den negenden der maand, werd de stad doorgebroken. |
Jeremia 52:6 | In de vierde maand, op den negenden der maand, als de honger in de stad sterk werd, en het volk des lands geen brood had; |
Jeremia 52:12 | Daarna, in de vijfde maand, op den tienden der maand (dit jaar was het negentiende jaar van den koning Nebukadrezar, den koning van Babel), als Nebuzaradan, de overste der trawanten, die voor het aangezicht des konings van Babel stond, te Jeruzalem gekomen was; |