Genesis 5:9 | En Enos leefde negentig jaren, en hij gewon Kenan. |
Genesis 5:17 | Zo waren al de dagen van Mahalal-el achthonderd vijf en negentig jaren; en hij stierf. |
Genesis 5:30 | En Lamech leefde, nadat hij Noach gewonnen had, vijfhonderd vijf en negentig jaren; en hij gewon zonen en dochteren. |
Genesis 17:1 | Als nu Abram negen en negentig jaren oud was, zo verscheen de HEERE aan Abram, en zeide tot hem: Ik ben God, de Almachtige! Wandel voor Mijn aangezicht, en zijt oprecht! |
Genesis 17:17 | Toen viel Abraham op zijn aangezicht, en hij lachte; en hij zeide in zijn hart: Zal een, die honderd jaren oud is, [een kind] geboren worden; en zal Sara, die negentig jaren oud is, baren? |
Genesis 17:24 | En Abraham was oud negen en negentig jaren, als hem het vlees zijner voorhuid besneden werd. |
1 Samuel 4:15 | (Eli nu was een man van acht en negentig jaren, en zijn ogen stonden stijf, dat hij niet zien kon.) |
1 Kronieken 9:6 | En van de kinderen van Zerah was Jeuel, en van hun broederen waren zeshonderd en negentig. |
Ezra 2:16 | De kinderen van Ater, van Hizkia, acht en negentig. |
Ezra 2:20 | De kinderen van Gibbar, vijf en negentig. |
Ezra 2:58 | Al de Nethinim, en de kinderen der knechten van Salomo, waren driehonderd twee en negentig. |
Ezra 8:35 | [En] de weggevoerden, die uit de gevangenis gekomen waren, offerden den God Israels brandofferen; twaalf varren voor gans Israel, zes en negentig rammen, zeven en zeventig lammeren, twaalf bokken ten zondoffer; alles ten brandoffer den HEERE. |
Nehemia 7:21 | De kinderen van Ater, van Hizkia, acht en negentig; |
Nehemia 7:25 | De kinderen van Gibeon, vijf en negentig; |
Nehemia 7:60 | Al de Nethinim, en de kinderen der knechten van Salomo, waren driehonderd twee en negentig. |
Jeremia 52:23 | En de granaatappelen waren zes en negentig, [gezet] naar den wind; alle granaatappelen waren honderd, over het net rondom. |
Ezechiel 4:5 | Want Ik heb u gegeven de jaren hunner ongerechtigheid, naar het getal der dagen, driehonderd en negentig dagen, dat gij de ongerechtigheid van het huis Israels dragen zult. |
Ezechiel 4:9 | En neemt gij voor u tarwe, en gerst, en bonen, en linzen, en gierst, en spelt; en doe die in een vat, en maak die u tot brood; [naar] het getal der dagen, die gij op uw zijde nederliggen zult, driehonderd en negentig dagen, zult gij dat eten. |
Ezechiel 41:12 | Voorts [van] het gebouw, dat voor aan de afgesneden plaats was [in] den hoek des wegs naar het westen, was de breedte zeventig ellen, en [van] den wand des gebouws was de breedte vijf ellen rondom henen, en de lengte daarvan negentig ellen. |
Daniel 12:11 | En van dien tijd af, dat het gedurig [offer] zal weggenomen, en de verwoestende gruwel zal gesteld zijn, zullen zijn duizend tweehonderd en negentig dagen. |