H9002 ב
bet

Bijbelteksten

Genesis 11:2Maar het geschiedde, als zij tegen het oosten togen, dat zij een laagte vonden in het land Sinear; en zij woonden aldaar.
Genesis 11:4En zij zeiden: Kom aan, laat ons voor ons een stad bouwen, en een toren, welks opperste in den hemel zij, en laat ons een naam voor ons maken, opdat wij niet misschien over de ganse aarde verstrooid worden!
Genesis 11:28En Haran stierf voor het aangezicht zijns vaders Terah, in het land zijner geboorte, in Ur der Chaldeen.
Genesis 11:32En de dagen van Terah waren tweehonderd en vijf jaren, en Terah stierf te Haran.
Genesis 12:3En Ik zal zegenen, die u zegenen, en vervloeken, die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden.
Genesis 12:4En Abram toog heen, gelijk de HEERE tot hem gesproken had; en Lot toog met hem; en Abram was vijf en zeventig jaren oud, toen hij uit Haran ging.
Genesis 12:5En Abram nam Sarai, zijn huisvrouw, en Lot, zijns broeders zoon, en al hun have, die zij verworven hadden, en de zielen, die zij verkregen hadden in Haran; en zij togen uit, om te gaan naar het land Kanaan, en zij kwamen in het land Kanaan.
Genesis 12:6En Abram is doorgetogen in dat land, tot aan de plaats Sichem, tot aan het eikenbos More; en de Kanaanieten waren toen ter tijd in dat land.
Genesis 12:8En hij brak op van daar naar het gebergte, tegen het oosten van Beth-el, en hij sloeg zijn tent op, zijnde Beth-el tegen het westen, en Ai tegen het oosten; en hij bouwde daar den HEERE een altaar, en riep den Naam des HEEREN aan.
Genesis 12:10En er was honger in dat land; zo toog Abram af naar Egypte, om daar als een vreemdeling te verkeren, dewijl de honger zwaar was in dat land.
Genesis 12:13Zeg toch: Gij zijt mijn zuster; opdat het mij wel ga om u, en mijn ziel om uwentwil leve.
Genesis 12:16En hij deed Abram goed, om harentwil; zodat hij had schapen, en runderen, en ezelen, en knechten, en maagden, en ezelinnen, en kemelen.
Genesis 13:2En Abram was zeer rijk, in vee, in zilver, en in goud.
Genesis 13:3En hij ging, volgens zijn reizen, van het zuiden tot Beth-el toe, tot aan de plaats, waar zijn tent in het begin geweest was, tussen Beth-el, en tussen Ai;
Genesis 13:4Tot de plaats des altaars, dat hij in het eerst daar gemaakt had; en Abram heeft aldaar den Naam des HEEREN aangeroepen.
Genesis 13:7En er was twist tussen de herders van Abrams vee, en tussen de herders van Lots vee. Ook woonden toen de Kanaanieten en Ferezieten in dat land.
Genesis 13:12Abram [dan] woonde in het land Kanaan; en Lot woonde in de steden der vlakte, en sloeg tenten tot aan Sodom toe.
Genesis 13:17Maak u op, wandel door dit land, in zijn lengte en in zijn breedte; want Ik zal het u geven.
Genesis 13:18En Abram sloeg tenten op, en kwam en woonde aan de eikenbossen van Mamre, die bij Hebron zijn; en hij bouwde aldaar den HEERE een altaar.
Genesis 14:1En het geschiedde in de dagen van Amrafel, den koning van Sinear, van Arioch, den koning van Ellasar, van Kedor-laomer, den koning van Elam, en van Tideal, den koning der volken;

Mede mogelijk dankzij

KlussenKlussen