Haggai 2:6 | Met het woord, in hetwelk Ik met ulieden [een verbond] gemaakt heb, als gij uit Egypte uittrokt, en Mijn Geest, staande in het midden van u; vreest niet! |
Haggai 2:16 | En nu, stelt er toch ulieder hart op, van dezen dag af en opwaarts, eer er steen op steen gelegd werd aan den tempel des HEEREN. |
Haggai 2:17 | Eer die [dingen] geschiedden, kwam iemand tot den [koren]hoop van twintig [maten], zo waren er [maar] tien; komende tot den wijnbak, om vijftig [maten] van de pers te scheppen, zo waren er [maar] twintig. |
Haggai 2:19 | Stelt er toch uw hart op, van dezen dag af en opwaarts; van den vier en twintigsten dag der negende [maand] af, van den dag, als het fondament aan den tempel des HEEREN is gelegd geworden, stelt er uw hart op. |
Zacharia 1:4 | Weest niet als uw vaderen, tot dewelke de vorige profeten riepen, zeggende: Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Bekeert u toch van uw boze wegen, en uw boze handelingen; maar zij hoorden niet, en zij luisterden niet naar Mij, spreekt de HEERE. |
Zacharia 1:17 | Roep nog, zeggende: Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Mijn steden zullen nog uitgespreid worden vanwege het goede; want de HEERE zal Sion nog troosten, en Hij zal Jeruzalem nog verkiezen. |
Zacharia 2:4 | En hij zeide tot hem: Loop, spreek dezen jongeling aan, zeggende: Jeruzalem zal dorpsgewijze bewoond worden, vanwege de veelheid der mensen en der beesten, die in het midden derzelve wezen zal. |
Zacharia 2:6 | Hui, hui, vliedt toch uit het Noorderland, spreekt de HEERE; want Ik heb ulieden uitgebreid naar de vier winden des hemels, spreekt de HEERE. |
Zacharia 2:13 | Zwijg, alle vlees, voor het aangezicht des HEEREN! want Hij is ontwaakt uit Zijn heilige woning. |
Zacharia 3:2 | Doch de HEERE zeide tot den satan: De HEERE schelde u, gij satan! ja, de HEERE schelde u, Die Jeruzalem verkiest; is deze niet een vuurbrand uit het vuur gerukt? |
Zacharia 3:4 | Toen antwoordde Hij, en sprak tot degenen, die voor Zijn aangezicht stonden, zeggende: Doet deze vuile klederen van hem weg. Daarna sprak Hij tot hem: Zie, Ik heb uw ongerechtigheid van u weggenomen, en Ik zal u wisselklederen aandoen. |
Zacharia 4:1 | En de Engel, Die met mij sprak, kwam weder; en Hij wekte mij op, gelijk een man, die van zijn slaap opgewekt wordt. |
Zacharia 4:3 | En twee olijfbomen daarnevens, een ter rechterzijde van het oliekruikje, en een tot deszelfs linkerzijde. |
Zacharia 4:12 | En andermaal antwoordende, zo zeide ik tot Hem: Wat zijn die twee takjes der olijfbomen, welke in de twee gouden kruiken zijn, die goud van zich gieten? |
Zacharia 5:3 | Toen zeide Hij tot mij: Dit is de vloek, die uitgaan zal over het ganse land; want een iegelijk, die steelt, zal van hier, volgens denzelven [vloek], uitgeroeid worden; desgelijks een iegelijk, die [valselijk] zweert, zal van hier, volgens denzelven [vloek], uitgeroeid worden. |
Zacharia 6:1 | En ik hief mijn ogen weder op, en ik zag; en ziet, vier wagens gingen er uit van tussen twee bergen, en die bergen waren bergen van koper. |
Zacharia 6:5 | En de Engel antwoordde, en zeide tot mij: Deze zijn de vier winden des hemels, uitgaande van daar zij stonden voor den Heere der ganse aarde. |
Zacharia 6:10 | Neem van de gevankelijk weggevoerden van Cheldai, van Tobia, en van Jedaja, en kom gij te dien dage, en ga in ten huize van Josia, den zoon van Zefanja, dewelke uit Babel gekomen zijn; |
Zacharia 6:12 | En spreek tot hem, zeggende: Alzo spreekt de HEERE der heirscharen, zeggende: Ziet, een Man, Wiens naam is SPRUITE, Die zal uit Zijn plaats spruiten, en Hij zal des HEEREN tempel bouwen. |
Zacharia 7:11 | Maar zij weigerden op te merken, en togen hun schouder terug, en zij verzwaarden hun oren, opdat zij niet hoorden. |