H9014 מ ם
Mem

Bijbelteksten

Genesis 23:3Daarna stond Abraham op van het aangezicht zijner dode, en hij sprak tot de zonen Heths, zeggende:
Genesis 23:4Ik ben een vreemdeling en inwoner bij u; geef mij een erfbegrafenis bij u, opdat ik mijn dode van voor mijn aangezicht begrave.
Genesis 23:6Hoor ons, mijn heer! gij zijt een vorst Gods in het midden van ons; begraaf uw dode in de keure onzer graven; niemand van ons zal zijn graf voor u weren, dat gij uw dode niet zoudt begraven.
Genesis 23:8En hij sprak met hen, zeggende: Is het met uw wil, dat ik mijn dode begrave van voor mijn aangezicht; zo hoort mij, en spreekt voor mij bij Efron, den zoon van Zohar,
Genesis 23:20Alzo werd die akker, en de spelonk die daarin was, aan Abraham gevestigd tot een erfbegrafenis van de zonen Heths.
Genesis 24:3Opdat ik u doe zweren bij den HEERE, den God des hemels, en den God der aarde, dat gij voor mijn zoon geen vrouw nemen zult van de dochteren der Kanaanieten, in het midden van welke ik woon;
Genesis 24:5En die knecht zeide tot hem: Misschien zal die vrouw mij niet willen volgen in dit land; zal ik dan uw zoon moeten wederbrengen in het land, waar gij uitgetogen zijt?
Genesis 24:7De HEERE, de God des hemels, Die mij uit mijns vaders huis en uit het land mijner maagschap genomen heeft, en Die tot mij gesproken heeft, en Die mij gezworen heeft, zeggende: Aan uw zaad zal Ik dit land geven! Die Zelf zal Zijn Engel voor uw aangezicht zenden, dat gij voor mijn zoon van daar een vrouw neemt.
Genesis 24:8Maar indien de vrouw u niet volgen wil, zo zult gij rein zijn van dezen mijn eed; alleenlijk breng mijn zoon daar niet weder heen.
Genesis 24:10En die knecht nam tien kemelen van zijns heren kemelen, en toog heen; en al het goed zijns heren was in zijn hand; en hij maakte zich op, en toog heen naar Mesopotamie, naar de stad van Nahor.
Genesis 24:11En hij deed de kemelen nederknielen buiten de stad, bij een waterput, des avondtijds, ten tijde, als de putsters uitkwamen.
Genesis 24:17Toen liep die knecht haar tegemoet, en hij zeide: Laat mij toch een weinig waters uit uw kruik drinken.
Genesis 24:27En hij zeide: Geloofd zij de HEERE, de God van mijn heer Abraham, Die Zijn weldadigheid en waarheid niet nagelaten heeft van mijn heer; aangaande mij, de HEERE heeft mij op dezen weg geleid, ten huize van mijns heren broederen.
Genesis 24:37En mijn heer heeft mij doen zweren, zeggende: Gij zult voor mijn zoon geen vrouw nemen van de dochteren der Kanaanieten, in welker land ik wone;
Genesis 24:40En hij zeide tot mij: De HEERE, voor Wiens aangezicht ik gewandeld heb, zal Zijn Engel met u zenden, en Hij zal uw weg voorspoedig maken, dat gij voor mijn zoon een vrouw neemt, uit mijn geslacht en uit mijns vaders huis.
Genesis 24:41Dan zult gij van mijn eed rein zijn, wanneer gij tot mijn geslacht zult gegaan zijn; en indien zij haar u niet geven, zo zult gij rein zijn van mijn eed.
Genesis 24:43Zie, ik sta bij de waterfontein; zo geschiede, dat de maagd, die uitkomen zal om te putten, en tot welke ik zeggen zal: Geef mij toch een weinig waters te drinken uit uw kruik;
Genesis 24:46Zo haastte zij zich en liet haar kruik van zich neder, en zeide: Drink gij, en ik zal ook uw kemelen drenken; en ik dronk, en zij drenkte ook de kemelen.
Genesis 24:50Toen antwoordde Laban en Bethuel, en zeiden: Van den HEERE is deze zaak voortgekomen; wij kunnen kwaad noch goed tot u spreken.
Genesis 24:62Izak nu kwam, van daar men komt tot den put Lachai-roi; en hij woonde in het zuiderland.

Mede mogelijk dankzij

Livius Onderwijs