Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
ámpelos̱, zn. vr. waarschijnlijk van het grondwoord van ἀμφότερος G00297 en dat van ἅλων G00257; TDNT - 1:342,54;
1) een wijnstok;
Voor meer informatie: G. Abbott-Smith's A Manual Greek Lexicon of the New Testament (New York: Scribner's, 1922)
ἄμπελος, -ου, ἡ, [in LXX for גֶּפֶן H1612;] vine: Mt 26:29, Mk 14:25, Lk 22:18 Ja 3:12; fig., of Christ, Jo 15:1, 4-5; of his enemies (on the usage here, v. MM, VGT, s.v.): Re 14:18, 19.† Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!