Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Gad, zn.; Leenwoord van het Hebreeuws גָּד H1410;
1) hapax de stam Gad (Opb. 7:5 †).
Voor meer informatie: G. Abbott-Smith's A Manual Greek Lexicon of the New Testament (New York: Scribner's, 1922)
Γάδ, ὁ, indecl. (Heb. גָּד H1410), Gad (Ge 30:11 49:13, al.): Re 7:5.†Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!