Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Voor meer informatie: G. Abbott-Smith's A Manual Greek Lexicon of the New Testament (New York: Scribner's, 1922)
γάμος, -ου, ὁ, [in LXX for מִשְׁתֶּה H4960 ;] 1. a wedding, esp. a wedding-feast: Mt 22:8, 10, 11, 12, Jo 2:1-3, Re 19:7, 9; pl. (Field, Notes, 16), Mt 22:2-4, 9 25:10, Lk 12:36 14:8. 2. marriage: He 13:4 (Cremer, 666).†Voor meer informatie: Henry George Liddell, Robert Scott, A Greek-English Lexicon (1940)
γάμος ᾰ, ὁ,