Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
1) Iemand die de Griekse taal gebruikt; 1a) een Grieks sprekende Jood (Hand. 6:1; 9:29; 11:20 †), dit ter onderscheid met Ἕλλην G1672 "Griek" waarmee de niet-Joden worden bedoeld.; 2) een heiden (Jul. Ep. 84a).
Voor meer informatie: G. Abbott-Smith's A Manual Greek Lexicon of the New Testament (New York: Scribner's, 1922)
*† Ἑλληνιστής, -οῦ, ὁ (< Ἑλληνίζω, to Hellenize, affect Greek customs), a Hellenist (RV, Grecian Jew): Ac 6:1 9:29 11:20.†Voor meer informatie: Henry George Liddell, Robert Scott, A Greek-English Lexicon (1940)
one who uses the Greek language; i. e., in New Testament , a Hellenist, a Greek-Jew.