Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Voor meer informatie: G. Abbott-Smith's A Manual Greek Lexicon of the New Testament (New York: Scribner's, 1922)
θεῖος, -εία, -εῖον (< θεός), [in LXX: Ex 31:3 35:31, Jb 27:3 33:4, Pr 2:17 (אֵל H410, אֱלוֹהַּ H433, אֱלֹהִים H430), Si 6:35, II Ma3, III Mac1, IV Mac25*;] divine: δύναμις, II Pe 1:3; φύσις (for parallel in π., v. MM, Exp., xv), II Pe 1:4; τὸ θ., the Deity (so in cl.; of God, in Philo and FlJ), Ac 17:29.†Voor meer informatie: Henry George Liddell, Robert Scott, A Greek-English Lexicon (1940)
θεῖος, α, ον:Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!