Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Isachar, zn. mnl.; leenwoord van het Hebreeuws יִשָּׂשכָר H3485;
1) hapax de stam Issaschar (Opb. 7:7 †).
Voor meer informatie: G. Abbott-Smith's A Manual Greek Lexicon of the New Testament (New York: Scribner's, 1922)
Ἰσσαχάρ (Rec. Ἰσαχ-, Ἰσασχ- (Elz.), T, -άχαρ), ὁ indecl. (FlJ, Ἰσάχαρις, Ἰσάσχ-) (Heb. יִשְׁשָׂכָר H3485, Ge 30:18), Issachar: Re 7:7.†Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!