Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Le'uites, zn m van Λευΐ G03017; TDNT - 4:239,530;
1) iemand uit de stam van Levi 2) in beperkter zin: zij die levieten genoemd werden, die geen afstammeling waren van A„ron aan wie alleen het priesterschap voorbehouden was, en de priesters bijstand boden. Het was hun taak de heilige voorwerpen en de tempel schoon te houden, te zorgen voor de heilige broden, de tempeldeuren te sluiten en te openen, de heilige liederen te zingen in de tempel en nog veel andere dingen betreffende de tempel.
Voor meer informatie: G. Abbott-Smith's A Manual Greek Lexicon of the New Testament (New York: Scribner's, 1922)
Λευείτης (Rec. Λευΐτης), -ου, ὁ, [in LXX for לֵוִי H3881;] a Levite: Lk 10:32, Jo 1:19, Ac 4:36.†