Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
παράκλητος, een passieve vorm. lat. paracletus; paracleet; 1) "aan iemands zijde gevraagd", ie. Trooster (SV, HSV, NBG51), cf. NWT "Iemand die bemoediging, geestelijken steun, opwekking geeft in gevallen van geestelijken nood of lichamelijke kwelling". De actieve vorm is parakletor, die niet voorkomt in het Nieuwe Testament maar wel in de Septuagint, in Job 16:2. Het staat daar in het meervoud, waar Job zijn vrienden "jammerlijke vertroosters" (NBG51) noemt; 2) een advocaat Demosthenes, On the False Embassy 19.1 NBV Joh. 14:16. 16:7
Voor meer informatie: G. Abbott-Smith's A Manual Greek Lexicon of the New Testament (New York: Scribner's, 1922)
** παρά-κλητος, -ον (< παρακαλέω), [in Aq., Th.: Jb 16:2*;] called to one's aid in a judicial cause (Dion. Cass.); hence, most freq. as subst., ὁ π., an advocate, pleader, intercessor (Dem., al.; so in Rabbinic lit., פְּרַקְלִיטָא), "a friend of the accused person, called to speak to his character, or otherwise enlist sympathy in his favour" (Field, Notes, 102). In NT, specif., ὁ π. (a) of Christ, I Jn 2:1 (v. ICC, Jo. Epp., 23 ff.); (b) of the Holy Spirit (AV, comforter; but v. opp. c.), Jo 14:16, 26 15:26 16:7 (cf. also Abbott, Essays, 86, 97; Deiss., LAE, 339 f.; MM, xviii; Westc., Jo., ii, 188 ff.).Voor meer informatie: Henry George Liddell, Robert Scott, A Greek-English Lexicon (1940)
παρά-κλητος, ον,