Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
ʾaṭ, bw., van een niet-voorkomende stam, misschien betekenend 'zacht bewegen'; TWOT 72b;
1) zachtheid, tederheid (1 Kon. 21:27); 1a) zachtjes, kalm (2 Sam. 18:5; Jes. 8:6); 1b) teder; 2) אִטִּים bezweerder van schimmen, dode geesten (Jes. 19:3; P. Broers, p. 13)