Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
bĕrîaḥ, zn. mnl.; TWOT 284b; van בָּרַח H1272; staaf, grendel, speer. Cf. Akka. burūḥu speeras, speer (E. Klein, p. 85)
1) dwarsbalk (Ex. 26:26ev.); 1a) grendelboom (Deut. 3:5; Richt. 16:3; Neh. 3:3); 2) vluchtelingen (Jes. 15:5) בְּרִיחֶ֕הָ is בָּרִיחֹה zijn vluchtelingen → בָּרִיחַ H1281;