Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
mēṣaḥ, zn. mnl., TWOT 1233a; onzekere etymologie (E. Klein, p. 374).
1) voorhoofd (Exodus 28:38; 2 Kronieken 26:19-20; Jesaja 48:4); 2) scheenplaat (1 Samuel 17:49), van מִצְחָה H4697 (cf. 1 Sam. 17:6); 3) bijv. nw. Ivriet מִצְחִי frontaal (E. Klein, p. 374).
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!