Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
māšôṭ; zn. mnl.; TWOT 2344e; Gevormd van שׁוּט H7751 met instr. pref. מָ◌ (E. Klein, p. 389).
1) מָשׁוֹט (scheeps)riem, roeiriem (Ezech. 27:29), תֹּפְשֵׂ֣י מָשֹׁ֔וט die de roeiriem grijpen i.e. zeelieden; als secundaire vorm מִשּׁוֹט in het mv. מִשּׁוֺטַ֫יִךְ (Ezech. 27:6); Ivr. roeiriem (J. Pimentel, p. 276); 2) Ivr. מְשׁוֹטַאי roeier, gevormd van מָשׁוֹט met suff. ◌ִ◌ִ◌ַאי (E. Klein, p. 389).
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!