Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
nāšāʾ, ww.; TWOT 1424
1) een eed opleggen, iemand dwingen tot een eed (1 Sam. 22:2; 1 Kon. 8:31; Ps. 89:23; Jes. 24:2); 2) Ivr. qal trouwen, vergeven, aanheffen (J. Pimentel, p. 310); 2a) Ivr. nifal gevraagd worden (J. Pimentel, p. 310);