Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
qǝṣāpâ, zn. vrl.; TWOT 2059a; mogelijk afgeleid van קָצַף H7107 met suffix ◌ָה (E. Klein, p. 589);
1) hapax afgebroken takken, snoeihout (Joel 1:7; P. Broers, p. 331); 2) woede, toorn (E. Klein, p. 589);