Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
šēbeṭ, zn. mnl., TWOT 2314a;
1) staf, stok, roede; 1a) als wapen om een vijand te slaan (Ex. 21:20; 2 Sam. 23:21; 1 Kron. 11:23; Ps. 2:9; Jes. 10:15; Mi, 4:14).
שׁבט šȩḇȩṭ -- stick, staff, tribe; auteur: W.A.M. Beuken