H7854_ שָׂטָן
tegenstander, satan
Taal: Hebreeuws

Onderwerpen

satan,

Statistieken

Komt 27x voor in 8 Bijbelboeken.

Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.

Woordstudie

śāṭān, zn. mnl., TWOT 2252a; van שָׂטַן H7853 "tegenstaan, weerstaan", of mogelijk שׁוּת H7750 "heen en weer gaan, rondzwerven" cf. Aram. שָׂטָנָא, Syr. סָטָנָא, Arab. شيطان shayṭân, Ethiop. shayṭān (E. Klein, p. 653; A. Uittenbogaard, lemma satan) op basis van Job 1:7 ? (BDB 1001-2 s.v.). M. Görg wil het werkwoord שָׂטַן afleiden van het Egyptisch śdnj "personen tegenhouden" (Manfres Görg, Der "Satan" – der "Vollstrecker" Gottes?, BN 82 (1996), p. 9-12; Bibelwissenschaft, lemma Satan (AT)), waarmee echter niet het voorkomen in de andere Semitische talen wordt verklaard.


1) tegenstander, tegenpartij; 1a) algemeen (1 Kron. 21:1; Ps. 109:6); 1b) een menselijke tegenstander (1 Sam. 29:4; 1 Kon. 11:14, 23, 25); 2) bovennatuurlijke tegenstander; 2a) als Engel des Heeren (Num. 22:22, 32); 2b) satan (Job 1:6ev.; Zach. 3:1-2); 3) Ivriet bv. nw. שְׂטָנִי "satanisch, diabolisch, duivels" (E. Klein, p. 653);



Brown-Driver-Briggs Abridged Hebrew Lexicon

שָׂטָן n.m. 1. adversary. 2. Satan

Strong Concise Dictionary Of The Words In The Hebrew Bible

H7854 שָׂטָן sâṭân; from 7853; an opponent; especially (with the article prefixed) Satan, the arch-enemy of good — adversary, Satan, withstand.

Synoniemen, homoniemen en afgeleide woorden

Grieks διάβολος G1228 "lasteraar, onderdrukker, duivel, demon"; Grieks Σατᾶν G4566 "tegenstander, satan"; Grieks Σατανᾶς G4567 "satan, tegenstander"; Hebreeuws שׂוּט H7750 "turn aside"; Hebreeuws שָׂטַן H7853 "weerstaan, tegenstand bieden";

Literatuur


Mede mogelijk dankzij

Hadderech