Leviticus 11:42 | Al wat op zijn buik gaat, en al wat gaat op zijn vier [voeten], of al wat vele voeten heeft, onder alle kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, die zult gij niet eten, want zij zijn een verfoeisel. |
Psalm 25:5 | [He. Vau.] Leid mij in Uw waarheid, en leer mij, want Gij zijt de God mijns heils; U verwacht ik den gansen dag. |
Psalm 34:6 | [He. Vau.] Zij hebben op Hem gezien, ja, [Hem] als een waterstroom aangelopen; en hun aangezichten zijn niet schaamrood geworden. |
Psalm 37:10 | [Vau.] En nog een weinig, en de goddeloze zal er niet zijn; en gij zult acht nemen op zijn plaats, maar hij zal er niet wezen. |
Psalm 111:3 | [He.] Zijn doen is majesteit en heerlijkheid; [Vau.] en Zijn gerechtigheid bestaat in der eeuwigheid. |
Psalm 112:3 | [He.] In zijn huis zal have en rijkdom wezen; [Vau.] en zijn gerechtigheid bestaat in eeuwigheid. |
Psalm 119:41 | Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; |
Psalm 145:6 | [Vau.] En zij zullen vermelden de kracht Uwer vreselijke [daden]; en Uw grootheid, die zal ik vertellen. |
Spreuken 31:15 | [Vau.] En zij staat op, als het nog nacht is, en geeft haar huis spijze, en haar dienstmaagden het bescheiden deel. |
Klaagliederen 1:6 | [Vau.] En van de dochter Sions is al haar sieraad weggegaan; haar vorsten zijn als de herten, [die] geen weide vinden, en zij gaan krachteloos henen voor het aangezicht des vervolgers. |
Klaagliederen 2:6 | [Vau.] En Hij heeft Zijn hut met geweld afgerukt, als een hof, Hij heeft Zijn vergaderplaats verdorven; de HEERE heeft in Sion doen vergeten den hoogtijd en den sabbat, en Hij heeft in de gramschap Zijns toorns den koning en den priester smadelijk verworpen. |
Klaagliederen 3:16 | [Vau.] Hij heeft mijn tanden met zandsteentjes verbrijzeld, Hij heeft mij in de as nedergedrukt. |
Klaagliederen 3:17 | [Vau.] En Gij hebt mijn ziel verre van den vrede verstoten, ik heb het goede vergeten. |
Klaagliederen 3:18 | [Vau.] Toen zeide ik: Mijn sterkte is vergaan, en mijn hoop van den HEERE. |
Klaagliederen 4:6 | [Vau.] En de ongerechtigheid der dochter mijns volks is groter dan de zonden van Sodom, dat als in een ogenblik omgekeerd werd, en geen handen hadden arbeid over haar. |