Psalm 9:1 | Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op Muth-labben. |
Psalm 10:1 | O HEERE! waarom staat Gij van verre? [waarom] verbergt Gij U in tijden van benauwdheid? |
Psalm 25:1 | [Een psalm] van David. [Aleph.] Tot U, o HEERE! hef ik mijn ziel op. |
Psalm 34:1 | [Een psalm] van David, als hij zijn gelaat veranderd had voor het aangezicht van Abimelech, die hem wegjoeg, dat hij doorging. |
Psalm 37:1 | [Een psalm] van David. [Aleph.] Ontsteek u niet over de boosdoeners; benijd hen niet, die onrecht doen. |
Psalm 96:11 | Dat de hemelen zich verblijden, en de aarde zich verheuge, dat de zee bruise met haar volheid. |
Psalm 111:1 | Hallelujah! [Aleph.] Ik zal den HEERE loven van ganser harte; [Beth.] In den raad en vergadering der oprechten. |
Psalm 112:1 | Hallelujah! [Aleph.] Welgelukzalig is de man, die den HEERE vreest; [Beth.] die groten lust heeft in Zijn geboden. |
Psalm 119:1 | Aleph. Welgelukzalig zijn de oprechten van wandel, die in de wet des HEEREN gaan. |
Psalm 145:1 | Een lofzang van David. [Aleph.] O mijn God, Gij Koning! ik zal U verhogen, en Uw Naam loven in eeuwigheid en altoos. |
Spreuken 31:10 | [Aleph.] Wie zal een deugdelijke huisvrouw vinden? Want haar waardij is verre boven de robijnen. |
Klaagliederen 1:1 | [Aleph.] Hoe zit die stad [zo] eenzaam, die vol volks was, zij is als een weduwe geworden, zij, die groot was onder de heidenen, een vorstin onder de landschappen, is cijnsbaar geworden. |
Klaagliederen 2:1 | [Aleph.] Hoe heeft de Heere de dochter Sions in Zijn toorn bewolkt? Hij heeft de heerlijkheid van Israel van den hemel [op] de aarde nedergeworpen; en Hij heeft aan de voetbank Zijner voeten niet gedacht in den dag Zijns toorns. |
Klaagliederen 3:1 | [Aleph.] Ik ben de man, [die] ellende gezien heeft door de roede Zijner verbolgenheid. |
Klaagliederen 4:1 | [Aleph.] Hoe is het goud [zo] verdonkerd, het goede fijne goud [zo] veranderd! [Hoe] zijn de stenen des heiligdoms vooraan op alle straten verworpen! |
Nahum 1:2 | Een ijverig God en een wreker is de HEERE, een wreker is de HEERE, en zeer grimmig; een wreker is de HEERE aan Zijn wederpartijders, en Hij behoudt [den toorn] Zijn vijanden. |