satan

Bijbelteksten

Genesis 3:1De slang nu was listiger dan al het gedierte des velds, hetwelk de HEERE God gemaakt had; en zij zeide tot de vrouw: Is het ook, dat God gezegd heeft: Gijlieden zult niet eten van allen boom dezes hofs?
Genesis 3:15En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar zaad; datzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult het de verzenen vermorzelen.
2 Samuel 19:22Maar David zeide: Wat heb ik met ulieden te doen, gij zonen van Zeruja! Dat gij mij heden ten satan zoudt zijn? Zou heden iemand gedood worden in Israel? Want weet ik niet, dat ik heden koning geworden ben over Israel?
1 Kronieken 21:1Toen stond de satan op tegen Israel, en hij porde David aan, dat hij Israel telde.
Job 1:6Er was nu een dag, als de kinderen Gods kwamen, om zich voor den HEERE te stellen, dat de satan ook in het midden van hen kwam.
Job 1:7Toen zeide de HEERE tot den satan; Van waar komt gij? En de satan antwoordde den HEERE, en zeide: Van om te trekken op de aarde, en van die te doorwandelen.
Job 1:8En de HEERE zeide tot den satan: Hebt gij [ook] acht geslagen op Mijn knecht Job? Want niemand is op de aarde gelijk hij, een man oprecht en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad.
Job 1:9Toen antwoordde de satan den HEERE, en zeide: Is het om niet, dat Job God vreest?
Job 1:12En de HEERE zeide tot den satan: Zie, al wat hij heeft, zij in uw hand; alleen aan hem strek uw hand niet uit. En de satan ging uit van het aangezicht des HEEREN.
Job 2:1Wederom was er een dag, als de kinderen Gods kwamen, om zich voor den HEERE te stellen, dat de satan ook in het midden van hen kwam, om zich voor den HEERE te stellen.
Job 2:2Toen zeide de HEERE tot den satan: Van waar komt gij? En de satan antwoordde den HEERE, en zeide: Van om te trekken op de aarde, en van die te doorwandelen.
Job 2:3En de HEERE zeide tot den satan: Hebt gij [ook] acht geslagen op Mijn knecht Job? Want niemand is op de aarde gelijk hij, een man, oprecht en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad; en hij houdt nog vast aan zijn oprechtigheid, hoewel gij Mij tegen hem opgehitst hebt, om hem te verslinden zonder oorzaak.
Job 2:4Toen antwoordde de satan den HEERE, en zeide: Huid voor huid, en al wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven.
Job 2:6En de HEERE zeide tot den satan: Zie, hij zij in uw hand, doch verschoon zijn leven.
Job 2:7Toen ging de satan uit van het aangezicht des HEEREN, en sloeg Job met boze zweren, van zijn voetzool af tot zijn schedel toe.
Psalm 109:6Stel een goddeloze over hem, en de satan sta aan zijn rechterhand.
Jesaja 14:12Hoe zijt gij uit den hemel gevallen, o morgenster, gij zoon des dageraads! [hoe] zijt gij ter aarde nedergehouwen, gij, die de heidenen krenktet!
Jesaja 14:13En zeidet in uw hart: Ik zal ten hemel opklimmen, ik zal mijn troon boven de sterren Gods verhogen; en ik zal mij zetten op den berg der samenkomst aan de zijden van het noorden.
Jesaja 14:16Die u zien zullen, zullen u aanschouwen, zij zullen op u letten, [en zeggen:] Is dat die man, die de aarde beroerde, die de koninkrijken deed beven?
Ezechiel 28:14Gij waart een gezalfde, overdekkende cherub; en Ik had u [alzo] gezet; gij waart op Gods heiligen berg; gij wandeldet in het midden der vurige stenen.

StudieboekenStudieboeken