Psalm 25:4 | [Daleth.] HEERE! maak mij Uw wegen bekend, leer mij Uw paden. |
Psalm 34:5 | [Daleth.] Ik heb den HEERE gezocht, en Hij heeft mij geantwoord, en mij uit al mijn vrezen gered. |
Psalm 37:7 | [Daleth.] Zwijg den HEERE, en verbeid Hem; ontsteek u niet over dengene, wiens weg voorspoedig is; over een man, die listige aanslagen uitvoert. |
Psalm 111:2 | [Gimel.] De werken des HEEREN zijn groot; [Daleth.] zij worden gezocht van allen, die er lust in hebben. |
Psalm 112:2 | [Gimel.] Zijn zaad zal geweldig zijn op aarde; [Daleth.] het geslacht der oprechten zal gezegend worden. |
Psalm 119:25 | Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord. |
Psalm 145:4 | [Daleth.] Geslacht aan geslacht zal Uw werken roemen; en zij zullen Uw mogendheden verkondigen. |
Spreuken 31:13 | [Daleth.] Zij zoekt wol en vlas, en werkt met lust harer handen. |
Klaagliederen 1:4 | [Daleth.] De wegen Sions treuren, omdat niemand op het feest komt; al haar poorten zijn woest, haar priesters zuchten: haar jonkvrouwen zijn bedroefd, en zij zelve is in bitterheid. |
Klaagliederen 2:4 | [Daleth.] Hij heeft Zijn boog gespannen als een vijand; Hij heeft zich [met] Zijn rechterhand gesteld als een tegenpartijder, dat Hij doodde al de begeerlijke dingen der ogen; Hij heeft Zijn grimmigheid in de tent der dochter Sions uitgestort als een vuur. |
Klaagliederen 3:10 | [Daleth.] Hij is mij een loerende beer, een leeuw in verborgen plaatsen. |
Klaagliederen 3:11 | [Daleth.] Hij heeft mijn wegen afgewend; en Hij heeft mij in stukken gebroken; Hij heeft mij woest gemaakt. |
Klaagliederen 3:12 | [Daleth.] Hij heeft Zijn boog gespannen, en Hij heeft mij den pijl als ten doel gesteld. |
Klaagliederen 4:4 | [Daleth.] De tong van het zoogkind kleeft aan zijn gehemelte van dorst; de kinderkens eisen brood, er is niemand, die [het] hun mededeelt. |