Kosmologie

Bijbelteksten

1 Samuel 2:8Hij verheft den geringe uit het stof, [en] den nooddruftige verhoogt Hij uit den drek, om te doen zitten bij de vorsten, dat Hij hen den stoel der ere doe beerven; want de grondvesten des aardrijks zijn des HEEREN, en Hij heeft de wereld daarop gezet.
Job 9:6Die de aarde beweegt uit haar plaats, dat haar pilaren schudden;
Job 26:7Hij breidt het noorden uit over het woeste; Hij hangt de aarde aan een niet.
Job 26:11De pilaren des hemels sidderen, en ontzetten zich voor Zijn schelden.
Job 38:6Waarop zijn haar grondvesten nedergezonken, of wie heeft haar hoeksteen gelegd?
Psalm 19:5Hun richtsnoer gaat uit over de ganse aarde, en hun redenen aan het einde der wereld; Hij heeft in dezelve een tent gesteld voor de zon.
Psalm 24:2Want Hij heeft ze gegrond op de zeeen, en heeft ze gevestigd op de rivieren.
Psalm 74:17Gij hebt al de palen der aarde gesteld; zomer en winter, die hebt Gij geformeerd.
2 Corinthiers 12:2Ik ken een mens in Christus, voor veertien jaren (of het [geschied zij] in het lichaam, weet ik niet, of buiten het lichaam, weet ik niet, God weet het), dat de zodanige opgetrokken is geweest tot in den derden hemel;
Openbaring 6:14En de hemel is weggeweken, als een boek, dat toegerold wordt; en alle bergen en eilanden zijn bewogen uit hun plaatsen.

Livius Onderwijs