Genesis 1:26 | En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over het vee, en over de gehele aarde, en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. |
Genesis 1:28 | En God zegende hen, en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de aarde, en onderwerpt haar, en hebt heerschappij over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt! |
Genesis 9:4 | Doch het vlees met zijn ziel, [dat is] zijn bloed, zult gij niet eten. |
Genesis 33:13 | Maar hij zeide tot hem: Mijn heer weet, dat deze kinderen teder zijn, en dat ik zogende schapen en koeien bij mij heb; indien men dezelve maar een dag afdrijft, zo zal de gehele kudde sterven. |
Exodus 20:10 | Maar de zevende dag is de sabbat des HEEREN uws Gods; [dan] zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, [noch] uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uw poorten is; |
Exodus 23:4 | Wanneer gij uws vijands os, of zijn dwalenden ezel, ontmoet, gij zult hem denzelven ganselijk wederbrengen. |
Exodus 23:5 | Wanneer gij uws haters ezel onder zijn last ziet liggen, zult gij dan nalatig zijn, om het [uwe] te verlaten voor hem? Gij zult het in alle manier met hem verlaten. |
Exodus 23:19 | De eerstelingen der eerste vruchten uws lands zult gij in het huis des HEEREN uws Gods brengen. Gij zult het bokje niet koken in de melk zijner moeder. |
Leviticus 22:27 | Wanneer een os, of lam, of geit zal geboren zijn, zo zal die zeven dagen onder zijn moeder zijn; daarna, van den achtsten dag en daarover, zal hij aangenaam zijn tot offerande des vuuroffers den HEERE. |
Leviticus 22:28 | Gij zult ook een os, of klein vee, hem en zijn jong, op een dag niet slachten. |
Deuteronomium 14:21 | Gij zult geen dood aas eten; den vreemdeling, die in uw poorten is, zult gij het geven, dat hij het ete, of verkoopt het den vreemde; want gij zijt een heilig volk den HEERE, uw God. Gij zult het bokje niet koken in de melk zijner moeder. |
Deuteronomium 22:4 | Gij zult uws broeders ezel of zijn os niet zien, vallende op den weg, en u van die verbergen; gij zult ze met hem ganselijk oprichten. |
Deuteronomium 22:6 | Wanneer voor uw aangezicht een vogelnest op den weg voorkomt, in enigen boom, of op de aarde, met jongen of eieren, en de moeder zittende op de jongen of op de eieren, zo zult gij de moeder met de jongen niet nemen. |
Deuteronomium 25:4 | Een os zult gij niet muilbanden, als hij dorst. |
Psalm 36:7 | Uw gerechtigheid is als de bergen Gods; Uw oordelen zijn een grote afgrond; HEERE! Gij behoudt mensen en beesten. |
Psalm 145:9 | [Teth.] De HEERE is aan allen goed, en Zijn barmhartigheden zijn over al Zijn werken. |
Psalm 147:9 | Die het vee zijn voeder geeft; aan de jonge raven, als zij roepen. |
Spreuken 12:10 | De rechtvaardige kent het leven van zijn beest; maar de barmhartigheden der goddelozen zijn wreed. |
Spreuken 26:3 | Een zweep is voor het paard, een toom voor den ezel, en een roede voor den rug der zotten. |
Jona 4:11 | En Ik zou die grote stad Nineve niet verschonen? waarin veel meer dan honderd en twintig duizend mensen zijn, die geen onderscheid weten tussen hun rechterhand, en hun linkerhand; daartoe veel vee? |