Zomer

Bijbelteksten

Genesis 8:22Voortaan al de dagen der aarde zullen zaaiing en oogst, en koude en hitte, en zomer en winter, en dag en nacht, niet ophouden.
Psalm 74:17Gij hebt al de palen der aarde gesteld; zomer en winter, die hebt Gij geformeerd.
Spreuken 30:25De mieren zijn een onsterk volk; evenwel bereiden zij in den zomer haar spijs.
Jesaja 18:6Zij zullen te zamen gelaten worden den roofvogelen der bergen, en den dieren der aarde; en de roofvogelen zullen op hen overzomeren, en alle dieren der aarde zullen daarop overwinteren.
Jeremia 8:20De oogst is voorbijgaande, de zomer is ten einde; nog zijn wij niet verlost.
Zacharia 14:8Ook zal het te dien dage geschieden, dat er levende wateren uit Jeruzalem vlieten zullen, de helft van die naar de oostzee, en de helft van die naar de achterste zee aan; zij zullen des zomers en des winters zijn.
Mattheus 24:32En leert van den vijgeboom deze gelijkenis: wanneer zijn tak nu teder wordt, en de bladeren uitspruiten, zo weet gij, dat de zomer nabij is.
Markus 13:28En leert van den vijgeboom deze gelijkenis; wanneer nu zijn tak teder wordt, en de bladeren uitspruiten, zo weet gij, dat de zomer nabij is.