Genesis 19:11 | En zij sloegen de mannen, die aan de deur van het huis waren, met verblindheden, van den kleinste tot aan den grootste, zodat zij moede werden, om de deur te vinden. |
Exodus 4:11 | En de HEERE zeide tot hem: Wie heeft den mens den mond gemaakt, of wie heeft den stomme, of dove, of ziende, of blinde gemaakt? Ben Ik het niet, de HEERE? |
Leviticus 19:14 | Gij zult den dove niet vloeken, en voor het aangezicht des blinden geen aanstoot zetten; maar gij zult voor uw God vrezen; Ik ben de HEERE! |
Leviticus 21:18 | Want geen man, in wien een gebrek zal zijn, zal naderen, hij zij een blind man, of kreupel, of te kort, of te lang in leden; |
Leviticus 22:22 | Het blinde, of gebrokene, of verlamde, of wratte, of droge schurftheid, of etterige schurftheid hebbende, deze zult gij den HEERE niet offeren, en daarvan zult gij den HEERE geen vuuroffer op het altaar geven. |
Deuteronomium 15:21 | Doch als enig gebrek daaraan zal zijn, hetzij mank of blind, [of] enig kwaad gebrek, zo zult gij het den HEERE, uw God, niet offeren; |
Deuteronomium 27:18 | Vervloekt zij, die een blinde op den weg doet dolen! En al het volk zal zeggen: Amen. |
Deuteronomium 28:28 | De HEERE zal u slaan met onzinnigheid, en met blindheid, en met verbaasdheid des harten; |
Deuteronomium 28:29 | Dat gij op den middag zult omtasten, gelijk als een blinde omtast in het donkere, en uw wegen niet zult voorspoedig maken; maar gij zult alleenlijk verdrukt en beroofd zijn alle dagen, en er zal geen verlosser zijn. |
1 Samuel 3:2 | En het geschiedde te dien dage, als Eli op zijn plaats nederlag (en zijn ogen begonnen donker te worden, dat hij niet zien kon), |
1 Samuel 4:15 | (Eli nu was een man van acht en negentig jaren, en zijn ogen stonden stijf, dat hij niet zien kon.) |
2 Samuel 5:6 | En de koning toog met zijn mannen naar Jeruzalem, tegen de Jebusieten, die in dat land woonden. En zij spraken tot David, zeggende: Gij zult hier niet inkomen, maar de blinden en kreupelen zullen u afdrijven; dat is te zeggen: David zal hier niet inkomen. |
2 Samuel 5:8 | Want David zeide ten zelven dage: Al wie de Jebusieten slaat, en geraakt aan die watergoot, en die kreupelen, en die blinden, die van Davids ziel gehaat zijn, [die zal tot een hoofd en tot een overste zijn]; daarom zegt men: Een blinde en kreupele zal in het huis niet komen. |
Job 29:15 | Den blinden was ik [tot] ogen, en den kreupelen was ik [tot] voeten. |
Psalm 146:8 | De HEERE opent [de ogen] der blinden; de HEERE richt de gebogenen op; de HEERE heeft de rechtvaardigen lief. |
Jesaja 29:10 | Want de HEERE heeft over ulieden uitgegoten een geest des diepen slaaps, en Hij heeft uw ogen toegesloten; de profeten, en uw hoofden, [en] de zieners heeft Hij verblind. |
Jesaja 29:18 | En te dien dage zullen de doven horen de woorden des Boeks; en de ogen der blinden, zijnde uit de donkerheid en uit de duisternis, zullen zien. |
Jesaja 35:5 | Alsdan zullen der blinden ogen opengedaan worden, en der doven oren zullen geopend worden. |
Jesaja 42:7 | Om te openen de blinde ogen, om de gebondenen uit te voeren uit de gevangenis, [en] uit het gevangenhuis, die in duisternis zitten. |
Jesaja 42:16 | En Ik zal de blinden leiden door den weg, [dien] zij niet geweten hebben, Ik zal ze doen treden door de paden, [die] zij niet geweten hebben; Ik zal de duisternis voor hun aangezicht ten licht maken, en het kromme tot recht; deze dingen zal Ik hun doen, en Ik zal hen niet verlaten. |