Exodus 34:33 | Alzo eindigde Mozes met hen te spreken, en hij had een deksel op zijn aangezicht gelegd. |
Exodus 34:34 | Doch als Mozes voor het aangezicht des HEEREN kwam, om met Hem te spreken, zo nam hij het deksel af, totdat hij uitging; en nadat hij uitgegaan was, zo sprak hij tot de kinderen Israels, wat hem geboden was. |
Exodus 34:35 | Zo zagen dan de kinderen Israels het aangezicht van Mozes, dat het vel van het aangezicht van Mozes glinsterde; derhalve deed Mozes het deksel weder op zijn aangezicht, totdat hij inging om met Hem te spreken. |
Ruth 3:15 | Voorts zeide hij: Lang den sluier, die op u is, en houd dien; en zij hield hem; en hij mat zes [maten] gerst, en legde ze op haar; daarna ging hij in de stad. |
Hooglied 1:7 | Zeg mij aan, [Gij], Dien mijn ziel liefheeft, waar Gij weidt, waar Gij [de kudde] legert in den middag; want waarom zou ik zijn als een, die zich bedekt bij de kudden Uwer metgezellen? |
Hooglied 4:1 | Zie, gij zijt schoon, Mijn vriendin! zie, gij zijt schoon; uw ogen zijn duiven[ogen] tussen uw vlechten; uw haar is als een kudde geiten, die [het gras] van den berg Gileads afscheren. |
Hooglied 4:3 | Uw lippen zijn als een scharlaken snoer, en uw spraak is liefelijk; de slaap uws hoofds is als een stuk van een granaatappel tussen uw vlechten. |
Hooglied 5:7 | De wachters, die in de stad omgingen, vonden mij, zij sloegen mij, zij verwondden mij; de wachters op de muren namen mijn sluier van mij. |
Hooglied 6:7 | Uw wangen zijn als een stuk van een granaatappel tussen uw vlechten. |
Jesaja 3:16 | Verder zegt de HEERE: Daarom dat de dochteren van Sion zich verheffen, en gaan met uitgestrekten hals, en lonken met de ogen, al gaande en trippelende daarhenen treden, en alsof haar voeten gebonden waren. |
Jesaja 3:19 | De reukdoosjes, en de kleine ketentjes, en de glinsterende kledingen, |
Jesaja 3:23 | De spiegels, en de fijn-linnen deksels, en de hulledoeken, en de sluiers. |
Jesaja 47:2 | Neem de molen, en maal meel; ontdek uw vlechten, ontbloot de enkelen, ontdek de schenkelen, ga door de rivieren. |
1 Corinthiers 11:5 | Maar een iegelijke vrouw, die bidt of profeteert met ongedekten hoofde, onteert haar eigen hoofd; want het is een en hetzelfde, alsof [haar] het haar afgesneden ware. |
1 Corinthiers 11:6 | Want indien een vrouw niet gedekt is, dat zij ook geschoren worde; maar indien het lelijk is voor een vrouw geschoren te zijn, of het haar afgesneden te hebben, dat zij zich dekke. |
1 Corinthiers 11:10 | Daarom moet de vrouw een macht op het hoofd hebben, om der engelen wil. |
1 Corinthiers 11:13 | Oordeelt gij onder uzelven: is het betamelijk, dat de vrouw ongedekt God bidde? |
1 Corinthiers 11:14 | Of leert u ook de natuur zelve niet, dat zo een man lang haar draagt, het hem een oneer is? |
2 Corinthiers 3:13 | En [doen niet] gelijkerwijs Mozes, [die] een deksel op zijn aangezicht legde, opdat de kinderen Israels niet zouden sterk zien op het einde van hetgeen te niet gedaan wordt. |
2 Corinthiers 3:14 | Maar hun zinnen zijn verhard geworden; want tot op [den dag] van heden blijft hetzelfde deksel in het lezen des Ouden Testaments, zonder ontdekt te worden, hetwelk door Christus te niet gedaan wordt. |