Genesis 10:6 | En de zonen van Cham zijn: Cusch en Mitsraim, en Put, en Kanaan. |
1 Kronieken 1:8 | De kinderen van Cham waren Cusch en Mitsraim, Put, en Kanaan. |
2 Kronieken 12:3 | Met duizend en tweehonderd wagenen, en met zestig duizend ruiteren; en des volks was geen getal, dat met hem kwam uit Egypte, Libyers, Suchieten en Moren; |
2 Kronieken 16:8 | Waren niet de Moren en de Libyers een groot heir met zeer veel wagenen en ruiteren? Toen gij nochtans op den HEERE steundet, heeft Hij hen in uw hand gegeven. |
Jeremia 46:9 | Trekt op, gij paarden! en raast, gij wagens! en laat de helden uittrekken: de Moren, en de Puteers, die het schild handelen, en de Lydiers, die den boog handelen [en] spannen. |
Ezechiel 27:10 | Perzen, en Lydiers, en Puteers waren in uw heir, uw krijgslieden; schild en helm hingen zij in u op, die maakten uw sieraad. |
Ezechiel 30:5 | Morenland, en Put, en Lud, en al de gemengde hoop, en Cub, en de kinderen van het land des verbonds zullen met hen vallen door het zwaard. |
Ezechiel 38:5 | Perzen, Moren en Puteers met hen, die altemaal schild en helm [voeren]; |
Daniel 11:43 | En hij zal heersen over de verborgen schatten des gouds en des zilvers, en over al de gewenste dingen van Egypte; en die van Libye, en de Moren zullen in zijn gangen wezen. |
Nahum 3:9 | Morenland en Egypte waren haar macht, en er was geen einde; Put en Lybea waren tot uw hulp. |
Handelingen 2:10 | En Frygie, en Pamfylie, Egypte, en de delen van Libye, hetwelk bij Cyrene [ligt], en uitlandse Romeinen, beiden Joden en Jodengenoten; |