Genesis 50:9 | En met hem togen op, zo wagenen als ruiteren; en het was een zeer zwaar heir. |
Exodus 14:6 | En hij spande zijn wagen aan, en nam zijn volk met zich. |
Exodus 14:7 | En hij nam zeshonderd uitgelezene wagens, ja, al de wagens van Egypte, en de hoofdlieden over die allen. |
Exodus 14:9 | En de Egyptenaars jaagden hen na, en achterhaalden hen, daar zij zich gelegerd hadden aan de zee; al de paarden, de wagens van Farao en zijn ruiters, en zijn heir; nevens Pi-hachiroth, voor Baal-zefon. |
Exodus 14:17 | En Ik, zie, Ik zal het hart der Egyptenaren verstokken, dat zij na hen daarin gaan; en Ik zal verheerlijkt worden aan Farao en aan al zijn heir, aan zijn wagenen en aan zijn ruiteren. |
Exodus 14:18 | En de Egyptenaars zullen weten, dat Ik de HEERE ben, wanneer Ik verheerlijkt zal worden aan Farao, aan zijn wagenen en aan zijn ruiteren. |
Exodus 14:23 | En de Egyptenaars vervolgden hen, en gingen in, achter hen, al de paarden van Farao, zijn wagenen en zijn ruiteren, in het midden van de zee. |
Exodus 14:25 | En Hij stiet de raderen hunner wagenen weg, en deed ze zwaarlijk voortvaren. Toen zeiden de Egyptenaars: Laat ons vlieden van het aangezicht van Israel, want de HEERE strijdt voor hen tegen de Egyptenaars. |
Exodus 14:26 | En de HEERE zeide tot Mozes: Strek uw hand uit over de zee, dat de wateren wederkeren over de Egyptenaars, over hun wagenen en over hun ruiters. |
Exodus 14:28 | Want als de wateren wederkeerden, zo bedekten zij de wagenen en de ruiters van het ganse heir van Farao, dat hen nagevolgd was in de zee; er bleef niet een van hen over. |
Exodus 15:1 | Toen zong Mozes en de kinderen Israels den HEERE dit lied, en spraken, zeggende: Ik zal den HEERE zingen; want Hij is hogelijk verheven! Het paard en zijn ruiter heeft Hij in de zee geworpen. |
Exodus 15:4 | Hij heeft Farao's wagenen en zijn heir in de zee geworpen; en de keure zijner hoofdlieden zijn verdronken in de Schelfzee. |
Exodus 15:19 | Want Farao's paard, met zijn wagen, met zijn ruiters, zijn in de zee gekomen, en de HEERE heeft de wateren der zee over hen doen wederkeren; maar de kinderen Israels zijn op het droge in het midden van de zee gegaan. |
Jozua 17:18 | Maar het gebergte zal het uwe zijn; [en] dewijl het een woud is, zo houw het af, zo zullen zijn uitgangen de uwe zijn; want gij zult de Kanaanieten verdrijven, al hebben zij ijzeren wagens, al zijn zij sterk. |
Richteren 1:19 | En de HEERE was met Juda, dat hij [de inwoners] van het gebergte verdreef; maar hij [ging niet voort] om de inwoners des dals te verdrijven, omdat zij ijzeren wagenen hadden. |
Richteren 4:3 | Toen riepen de kinderen Israels tot den HEERE; want hij had negenhonderd ijzeren wagenen, en hij had de kinderen Israels met geweld onderdrukt, twintig jaren. |
Richteren 4:13 | Zo riep Sisera al zijn wagenen bijeen, negenhonderd ijzeren wagenen, en al het volk, dat met hem was, van Haroseth der heidenen tot de beek Kison. |
2 Samuel 8:4 | En David nam hem duizend [wagens] af, en zevenhonderd ruiteren, en twintig duizend man te voet; en David ontzenuwde alle wagenpaarden, en hield daarvan honderd wagenen over. |
1 Koningen 4:26 | Salomo had ook veertig duizend paardenstallen tot zijn wagenen, en twaalf duizend ruiteren. |
1 Koningen 10:26 | Daartoe vergaderde Salomo wagenen en ruiteren, en hij had duizend en vierhonderd wagenen, en twaalf duizend ruiteren, en legde ze in de wagensteden en bij den koning in Jeruzalem. |