2 Samuel 5:14 | En dit zijn de namen dergenen, die hem te Jeruzalem geboren zijn: Schammua, en Schobab, en Nathan, en Salomo. |
2 Samuel 7:2 | Zo zeide de koning tot den profeet Nathan: Zie toch, ik woon in een cederen huis, en de ark Gods woont in het midden der gordijnen. |
2 Samuel 7:3 | En Nathan zeide tot den koning: Ga heen, doe al wat in uw hart is, want de HEERE is met u. |
2 Samuel 7:4 | Maar het gebeurde in denzelfden nacht, dat het woord des HEEREN tot Nathan geschiedde, zeggende: |
2 Samuel 7:17 | Naar al deze woorden, en naar dit ganse gezicht, alzo sprak Nathan tot David. |
2 Samuel 12:1 | En de HEERE zond Nathan tot David. Als die tot hem inkwam, zeide hij tot hem: Er waren twee mannen in een stad, de een rijk en de ander arm. |
2 Samuel 12:5 | Toen ontstak Davids toorn zeer tegen dien man; en hij zeide tot Nathan: [Zo waarachtig als] de HEERE leeft, de man, die dat gedaan heeft, is een kind des doods! |
2 Samuel 12:7 | Toen zeide Nathan tot David: Gij zijt die man! Zo zegt de HEERE, de God Israels: Ik heb u ten koning gezalfd over Israel, en Ik heb u uit Sauls hand gered; |
2 Samuel 12:13 | Toen zeide David tot Nathan: Ik heb gezondigd tegen den HEERE! En Nathan zeide tot David: De HEERE heeft ook uw zonde weggenomen, gij zult niet sterven. |
2 Samuel 12:15 | Toen ging Nathan naar zijn huis. En de HEERE sloeg het kind, dat de huisvrouw van Uria David gebaard had, dat het zeer krank werd. |
2 Samuel 12:25 | En zond heen door de hand van den profeet Nathan, en noemde zijn naam Jedid-jah, om des HEEREN wil. |
2 Samuel 23:36 | Jig-al, de zoon van Nathan, van Zoba; Bani, de Gadiet; |
1 Koningen 1:8 | Maar Zadok, de priester, en Benaja, de zoon van Jojada, en Nathan, de profeet, en Simei, en Rei, en de helden, die David had, waren met Adonia niet. |
1 Koningen 1:10 | Maar Nathan, den profeet, en Benaja, en de helden, en Salomo, zijn broeder, noodde hij niet. |
1 Koningen 1:11 | Toen sprak Nathan tot Bathseba, de moeder van Salomo, zeggende: Hebt gij niet gehoord, dat Adonia, de zoon van Haggith, koning is? En onze heer David weet dat niet. |
1 Koningen 1:22 | En ziet, zij sprak nog met den koning, als de profeet Nathan inkwam. |
1 Koningen 1:23 | En zij gaven den koning te kennen, zeggende: Zie, de profeet Nathan is daar; en hij kwam voor het aangezicht des konings, en boog zich voor den koning op zijn aangezicht ter aarde. |
1 Koningen 1:24 | En Nathan zeide: Mijn heer koning! hebt gij gezegd: Adonia zal na mij koning zijn, en hij zal op mijn troon zitten? |
1 Koningen 1:32 | En de koning David zeide: Roep mij Zadok, den priester, en Nathan, den profeet, en Benaja, den zoon van Jojada; en zij kwamen voor het aangezicht des konings. |
1 Koningen 1:34 | En dat Zadok, de priester, met Nathan, den profeet, hem aldaar tot koning over Israel zalven. Daarna zult gij met de bazuin blazen, en zeggen: De koning Salomo leve! |