Lier / Harp / Citer (muziekinstrument)

Bijbelteksten

Genesis 4:21En de naam zijns broeders was Jubal; deze was de vader van allen, die harpen en orgelen handelen.
Genesis 31:27Waarom zijt gij heimelijk gevloden, en hebt [u] aan mij ontstolen? en hebt het mij niet aangezegd, dat ik u geleid had met vreugde, en met gezangen, met trommel en met harp?
1 Samuel 16:23En het geschiedde, als de geest Gods over Saul was, zo nam David de harp, en hij speelde met zijn hand; dat was voor Saul een verademing, en het werd beter met hem, en de boze geest week van hem.
1 Kronieken 15:21En Mattithja, en Elifele, en Mikneja, en Obed-edom, en Jeiel, en Azazja, met harpen op de Scheminith, om den toon te versterken.
2 Kronieken 5:12En de Levieten, die zangers waren van hen allen, van Asaf, van Heman, van Jeduthun, en van hun zonen, en van hun broederen, in fijn linnen gekleed, met cimbalen, en met luiten, en harpen, stonden tegen het oosten des altaars, en met hen tot honderd en twintig priesteren toe, trompettende met trompetten.)
Psalm 33:2Looft den HEERE met de harp; psalmzingt Hem met de luit [en] het tiensnarig instrument.
Psalm 57:9Waak op, mijn eer! waak op, gij, luit en harp! ik zal in den dageraad opwaken.
Psalm 92:4Op het tiensnarig instrument en op de luit, met een voorbedacht lied op de harp.
Psalm 108:3Waak op, gij luit en harp! ik zal in den dageraad opwaken.
Psalm 137:2Wij hebben onze harpen gehangen aan de wilgen, die daarin zijn.
Psalm 144:9O God! ik zal U een nieuw lied zingen; met de luit [en] het tiensnarig instrument zal ik U psalmzingen.
Psalm 147:7Zingt den HEERE bij beurte met dankzegging; psalmzingt onzen God op de harp.
Psalm 150:3Looft Hem met geklank der bazuin; looft Hem met de luit en met de harp!
Jesaja 5:12En harpen en luiten, trommelen en pijpen, en wijn zijn [in] hun maaltijden; maar zij aanschouwen het werk des HEEREN niet, en zij zien niet op het maaksel Zijner handen.
Jesaja 16:11Daarom rommelt mijn ingewand over Moab, als een harp, en mijn binnenste over Kir-heres.
Jesaja 24:8De vreugde der trommelen rust; het geluid der vrolijk huppelenden houdt op, de vreugde der harp rust.
Jesaja 30:32En alwaar die gegrondveste staf doorgegaan zal zijn (op welken de HEERE dien zal hebben doen rusten), [daar] zal men met trommelen en harpen zijn; want met bewegende bestrijdingen zal Hij tegen hen strijden.
Amos 5:23Doe het getier uwer liederen van Mij weg; ook mag Ik uw luiten spel niet horen.
Amos 6:5Die op het geklank der luit kwinkeleren, [en] bedenken zichzelven instrumenten der muziek, gelijk David;
1 Corinthiers 14:7Zelfs ook de levenloze dingen, die geluid geven, hetzij fluit, hetzij citer, zo zij geen onderscheid met [hun] klank geven, hoe zal bekend worden, hetgeen op de fluit of op de citer gespeeld wordt?