Genesis 17:12 | Een zoontje dan van acht dagen zal u besneden worden, al wat mannelijk is in uw geslachten: de ingeborene van het huis, en de gekochte met geld van allen vreemde, welke niet is van uw zaad; |
Exodus 20:2 | Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb. |
Exodus 20:3 | Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben. |
Exodus 22:21 | Gij zult ook den vreemdeling geen overlast doen, noch hem onderdrukken; want gij zijt vreemdelingen geweest in Egypteland. |
Exodus 22:28 | De goden zult gij niet vloeken, en de oversten in uw volk zult gij niet lasteren. |
Exodus 23:5 | Wanneer gij uws haters ezel onder zijn last ziet liggen, zult gij dan nalatig zijn, om het [uwe] te verlaten voor hem? Gij zult het in alle manier met hem verlaten. |
Exodus 23:14 | Drie reizen in het jaar zult gij Mij feest houden. |
Exodus 23:25 | En gij zult den HEERE uw God dienen, zo zal Hij uw brood en uw water zegenen; en Ik zal de krankheden uit het midden van u weren. |
Leviticus 12:3 | En op den achtsten dag zal het vlees zijner voorhuid besneden worden. |
Leviticus 19:9 | Als gij ook den oogst uws lands inoogsten zult, gij zult den hoek uws velds niet ganselijk afoogsten, en dat van uw oogst op te zamelen is, niet opzamelen. |
Leviticus 19:10 | Insgelijks zult gij uw wijngaard niet nalezen, en de afgevallen bezien van uw wijngaard niet opzamelen; den arme en den vreemdeling zult gij die overlaten; Ik ben de HEERE, uw God! |
Leviticus 19:14 | Gij zult den dove niet vloeken, en voor het aangezicht des blinden geen aanstoot zetten; maar gij zult voor uw God vrezen; Ik ben de HEERE! |
Leviticus 19:16 | Gij zult niet wandelen [als] een achterklapper onder uw volken; gij zult niet staan tegen het bloed van uw naaste; Ik ben de HEERE! |
Leviticus 19:17 | Gij zult uw broeder in uw hart niet haten; gij zult uw naaste naarstiglijk berispen, en zult de zonde in hem niet verdragen. |
Leviticus 19:18 | Gij zult niet wreken, noch [toorn] behouden tegen de kinderen uws volks; maar gij zult uw naaste liefhebben als uzelven; Ik ben de HEERE! |
Leviticus 19:32 | Voor het grauwe haar zult gij opstaan, en zult het aangezicht des ouden vereren; en gij zult vrezen voor uw God; Ik ben de HEERE! |
Leviticus 22:32 | En gij zult Mijn heiligen Naam niet ontheiligen, opdat Ik in het midden der kinderen Israëls geheiligd worde; Ik ben de HEERE, Die u heilige! |
Leviticus 23:22 | Als gij nu den oogst uws lands zult inoogsten, gij zult, in uw inoogsten, den hoek des velds niet ganselijk afmaaien, en de opzameling van uw oogst niet opzamelen; voor den arme en voor den vreemdeling zult gij ze laten; Ik ben de HEERE, uw God! |
Leviticus 25:16 | Naar de veelheid der jaren zult gij zijn koop vermeerderen, en naar de weinigheid der jaren zult gij zijn koop verminderen; want hij verkoopt aan u het getal der inkomsten. |
Leviticus 25:17 | Dat dan niemand zijn naaste verdrukke; maar vreest voor uw God; want Ik ben de HEERE, uw God! |