Deuteronomium 32:15 | Als nu Jeschurun vet werd, zo sloeg hij achteruit, (gij zijt vet, gij zijt dik, [ja, met vet] overdekt geworden!); en hij liet God varen, Die hem gemaakt heeft, en versmaadde den Rotssteen zijns heils. |
Richteren 3:17 | En hij bracht aan Eglon, den koning der Moabieten, dat geschenk; Eglon nu was een zeer vet man. |
Richteren 3:22 | Dat ook het hecht achter het lemmer inging, en het vet om het lemmer toesloot (want hij trok het zwaard niet uit zijn buik), en de drek uitging. |
1 Samuel 2:29 | Waarom slaat gijlieden achteruit tegen Mijn slachtoffer, en tegen Mijn spijsoffer, hetwelk Ik geboden heb [in] de woning; en eert uw zonen meer dan Mij, dat gijlieden u mest van het voornaamste van alle spijsoffers van Mijn volk Israël? |
Job 15:27 | Omdat hij zijn aangezicht met zijn vet bedekt heeft, en rimpelen gemaakt om de weekdarmen; |
Job 21:24 | Zijn melkvaten waren vol melk, en het merg zijner benen was bevochtigd. |
Psalm 73:7 | Hun ogen puilen uit van vet; zij gaan de inbeeldingen des harten te boven. |
Jeremia 5:28 | Zij zijn vet, zij zijn glad, zelfs de daden der bozen gaan zij te boven; de rechtzaak richten zij niet, [zelfs] de rechtzaak des wezen, nochtans zijn zij voorspoedig; ook oordelen zij het recht der nooddruftigen niet. |
Daniel 1:15 | Ten einde nu der tien dagen, zag men dat hun gedaanten schoner waren, en zij vetter waren van vlees dan al de jongelingen, die de stukken van de spijze des konings aten. |