Jozua 8:8 | En het zal geschieden, wanneer gij de stad ingenomen hebt, zo zult gij de stad met vuur aansteken; naar het woord des HEEREN zult gijlieden doen; ziet, ik heb het ulieden geboden. |
Richteren 20:40 | Toen begon de verheffing op te gaan van de stad, [als] een pilaar van rook; als nu Benjamin achter zich omzag, ziet, zo ging de brand der stad op naar den hemel. |
2 Samuel 22:9 | Rook ging op van Zijn neus, en een vuur uit Zijn mond verteerde; kolen werden daarvan aangestoken. |
1 Koningen 18:23 | Dat men ons dan twee varren geve, en dat zij voor zich den enen var kiezen, en denzelven in stukken delen, en op het hout leggen, maar geen vuur daaraan leggen; en ik zal den anderen var bereiden, en op het hout leggen, en geen vuur daaraan leggen. |
1 Koningen 18:24 | Roept gij daarna den naam van uw god aan, en ik zal den Naam des HEEREN aanroepen; en de God, Die door vuur antwoorden zal, Die zal God zijn. En het ganse volk antwoordde en zeide: Dat woord is goed. |
1 Koningen 18:25 | En Elia zeide tot de profeten van Baal: Kiest gijlieden voor u den enen var, en bereidt gij [hem] eerst, want gij zijt velen; en roept den naam uws gods aan, en legt geen vuur daaraan. |
2 Koningen 19:18 | En hebben hun goden in het vuur geworpen; want zij waren geen goden, maar het werk van mensenhanden, hout en steen; daarom hebben zij die verdorven. |
2 Koningen 25:9 | En hij verbrandde het huis des HEEREN, en het huis des konings, mitsgaders alle huizen van Jeruzalem; en alle huizen der groten verbrandde hij met vuur. |
Nehemia 2:17 | Toen zeide ik tot hen: Gijlieden ziet de ellende, waarin wij zijn, dat Jeruzalem woest is, en haar poorten met vuur verbrand zijn; komt, en laat ons Jeruzalems muur opbouwen; opdat wij niet meer een versmaadheid zijn. |
Job 15:34 | Want de vergadering der huichelaren wordt eenzaam, en het vuur verteert de tenten der geschenken. |
Job 18:5 | Ja, het licht der goddelozen zal uitgeblust worden, en de vonk zijns vuurs zal niet glinsteren. |
Job 22:20 | Dewijl onze stand niet verdelgd is, maar het vuur hun overblijfsel verteerd heeft. |
Psalm 39:4 | Mijn hart werd heet in mijn binnenste, een vuur ontbrandde in mijn overdenking; [toen] sprak ik met mijn tong: |
Psalm 66:12 | Gij hadt den mens op ons hoofd doen rijden; wij waren in het vuur en in het water gekomen; maar Gij hebt ons uitgevoerd in een overvloeiende verversing. |
Psalm 74:7 | Zij hebben Uw heiligdommen in het vuur gezet; ter aarde toe hebben zij de woning Uws Naams ontheiligd. |
Psalm 78:63 | Het vuur verteerde hun jongelingen, en hun jonge dochters werden niet geprezen. |
Psalm 83:15 | Gelijk het vuur een woud verbrandt, en gelijk de vlam de bergen aansteekt; |
Psalm 106:18 | En een vuur brandde onder hun vergadering, een vlam stak de goddelozen aan brand. |
Spreuken 26:20 | Als er geen hout is, gaat het vuur uit; en als er geen oorblazer is, wordt het gekijf gestild. |
Spreuken 30:16 | Het graf, de gesloten baarmoeder, de aarde, [die] van water niet verzadigd wordt, en het vuur zegt niet: Het is genoeg! |